zondag 25 januari 2015

Ada III (44.000 Woorden III)

Van Dinthen keek alleen maar moeilijk, omdat hij eigenlijk alles best moeilijk vond wat te maken had met het besturen van een gemeente. Karremans, die Ada ook had uitgenodigd, omdat het een slimme kerel was en zeer goed op de hoogte van alle perikelen in en om de Polder grinnikte. “Slimme kerel,” zei hij, nadat Ada haar verhaal had verteld. “Hoezo?” vroeg Ada, die eigenlijk meer verontwaardiging had verwacht. “Hij vertelt zijn verhaal,” vertelde Karremans nu weer volkomen serieus, “maar Breuer doet het slim. Hij gebruikt jou om de burgemeester te waarschuwen hem met rust te laten.”

“Hoe bedoel je?” vroeg Ada “Breuer heeft officieel helemaal niet gereageerd op een verhaal van de Gemeente dat hem officieel nog niet eens bekend is. Als het vervelend uitpakt, kan hij naar jou wijzen, want hij heeft zelf helemaal niets gezegd.”  Ada voelde zich boos, dom en misbruikt. “Ingewikkeld,” zei van Dinthen. Ada was wel erg blij dat ze ook Karremans had uitgenodigd, die begreep tenminste waar het allemaal echt over ging. “Wat moet ik nu doen?” vroeg Ada in het algemeen, maar eigenlijk alleen aan Karremans. “Je mond houden,” zei deze. “Laat de burgemeester en Breuer het lekker samen uitvechten.”

“Hoe loopt het af?” vroeg van Dinthen. “Enig idee?” Karremans haalde zijn schouders op. “Dat weet je nooit, maar ik denk dat onze burgemeester niet op nog meer slechte publiciteit voor onze toch al zo zwaar getroffen gemeente zit te wachten.” Het klonk zowel logisch als vreselijk onrechtvaardig vond Ada. “Dan wint zo’n Breuer dus,” snauwde Ada. “Ach,” zei Karremans, “in ieder geval wint onze gemeente niet, met de complimenten van onze vorige burgemeester en die vreselijke Kellermeister.”

“Die was toch ooit van jouw partij?”  vroeg Ada tamelijk tactloos. Gelukkig kon Karremans het hebben. “Wrijf het me maar in,” was het enige dat hij zei. Ada haatte van Dinthens luiheid en gebrek aan discipline, maar ze begreep maar al te goed dat hij het allemaal erg ingewikkeld vond. In de Polder was blijkbaar niets wat het leek.

Van Dinthen was er zowaar de volgende vergadering van fractievoorzitters een keertje wel. Ada was maar op de tweede rij tegen de muur gaan zitten naast een blijkbaar verdwaalde ambtenaar. Hoewel ze Breuer een bijzonder vervelende man vond, was ze toch nog steeds wel erg nieuwsgierig hoe dit nu af zou lopen. Karremans ging er vanuit dat er gewoon helemaal niets zou gebeuren en dat iedereen, zelfs Hendrikse met al zijn morele bezwaren, de zaak gewoon dood zou laten bloeden.  Tijdens de vergadering werd vooral de toekomst van de Lambertusschool uitgebreid besproken. De Gemeente zou voor een aantal bedragen garant staan en er werd onderhandeld over de aankoop door de Gemeente van een sportveld dat ook echt van de stichting was, die de Lambertusschool beheerde. “Waar moeten die kinderen dan sporten,” vroeg Karremans. “De Gemeente verhuurt dat veld weer aan de Lambertusschool,” antwoordde de burgemeester. “Mogen we het huurcontract zien?” vroeg Karremans met een vlak gezicht. Het was duidelijk dat de burgemeester wel wilde, maar niet kon weigeren. “Natuurlijk,” zei hij wat zuur. “Ik zal een inkijkexemplaar klaar laten leggen.” Karremans knikte vriendelijk. De overige fractievoorzitters keken naar het plafond, behalve van Dinthen, die blijmoedig, maar blijkbaar ongepast instemmend knikte. “Dat wil ik ook wel zien,” zei hij. Ada zag dat Karremans de Looze een knipoog gaf. Die glimlachte een volle seconde en had trok zijn gezicht toen weer volledig in de plooi. Blijkbaar had van Dinthen weer een keer iets heel doms gezegd. Met deze laatste actie was de vergadering ten einde. Ada beet op haar tong, maar ze had meer vertrouwen in de raad van Karremans, dan in die van Breuer en daarom hield ze haar mond, hoeveel moeite haar dat ook kostte.

Zoals steeds meer de gewoonte werd, praatten Ada en Karremans daarna nog even na in het cafe aan de overkant van het stadhuis. Voor de beleefdheid hadden ze van Dinthen natuurlijk uitgenodigd, maar die kon gelukkig niet. Opgeruimd, staat netjes, dacht Ada. “Nog een biertje?” vroeg Karremans, “Nee dank je,” zei Ada. “Ik heb volgens mij al te veel op.”

“Valt vast wel mee,” zei Karremans, maar hij bestelde nu toch nog alleen een biertje voor zichzelf. “Wat was nou eigenlijk het probleem met dat sportveld?” vroeg Ada. “De Gemeente koopt dat sportveld voor de volle waarde en verhuurt het weer voor bijna niets aan de Lambertusschool,” zei Karremans. “En dus?” vroeg Ada. “En dus steunt de Gemeente de Lambertusschool met geld, maar zogenaamd niet.” Het duurde even voor Ada het begreep. “Maar als de Gemeente dat sportveld voor bijna geen geld terug verhuurt en iedereen weet dat; waarom was het dan wel gek dat iedereen, inclusief jij, raar begon te kijken toen van Dinthen dat contract ook in wilde zien?” vroeg Ada. “Denk je dat de burgemeester niet weet dat dat contract op het randje is?” vroeg Karremans.  “Hij weet trouwens ook heel goed dat ik dat weet. Als ik binnenkort iets geregeld wil hebben, kan hij zich dit kleine incident vast nog herinneren.”

“Maar,” zei Ada, “nou weet ik nog steeds niet wat het probleem is met het feit dat van Dinthen dat contract ook in wilde zien.” Het werd er voor Ada allemaal niet duidelijker op. “Van Dinthen kent het spelletje niet,” legde Karremans geduldig uit. “Je zal zien dat hij dadelijk gaat klagen over de belachelijk lage huur, die de Lambertusschool voor de veld gaat betalen.” Ada merkte dat ze het nog steeds niet snapte. “Maar daar ging het jou toch ook om,” zei Ada. “Natuurlijk niet,” zei Karremans. “We kunnen de Lambertusschool toch moeilijk failliet laten gaan. Het ging mij er alleen maar om dat de burgemeester en zeker ook de Looze weten dat ik weet hoe het spelletje is gespeeld. Als ik binnenkort geld wil hebben voor de voetbalclub HPB / GR 96, is het prettig dat iedereen weet dat ik weet dat de Lambertusschool op deze manier is ondersteund.”

“Jezus,” zei Ada, “wat ongelofelijk ingewikkeld. Ik houd trouwens helemaal niet van voetballen.” “Jammer,” zei Karremans. “Je vriend Breuer zit er in het bestuur.”  Ada keek hem vuil aan. “Het kan trouwens helemaal niet zoveel kwaad als je je wat meer in het verenigingsleven laat zien,” zei Karremans nu weer serieus. “De Polder is een slangenkuil,” zei Ada. “Welnee,” zei Karremans, “niet meer dan ergens anders.”

“Dat zei Breuer ook al,” mokte Ada. “Een wijs man,” vulde Karremans aan. Hij nam nog een grote slok van zijn bier.

“Trouwens,” vroeg Ada, “hoe loopt het nu af met die affaire rond Breuer? Ik was eerlijk gezegd stom verbaasd dat er niet op terug werd gekomen.”

“Ik denk dat er helemaal niets gebeurd,” zei Karremans. “Sommige dingen blijven gewoon net zolang liggen tot niemand er meer aan denkt.” “En dus laat iedereen het maar gewoon,” zei Ada. “Na de affaires met onze vorige burgemeester en Kellermeister zit niemand meer op gezeur te wachten, ” zei Karremans. “En Hendrikse dan?” vroeg Ada, die niet van plan was om haar prooi zomaar los te laten. “Hendrikse heeft al helemaal geen interesse in een echte rel,” zei Karremans. “Als ik jou was, zou ik ophouden met Breuer. Mensen gaan zich afvragen waarom jij daar steeds mee bezig bent.” Ada keek stuurs voor zich uit en hoopte maar dat ze niet kleurde.

“Curiosity killed the cat,” mompelde Ada boos tegen zichzelf toen ze de kantine van HPB / GR 96 binnen stapte. Als altijd had Ada zich uitstekend voorbereid. Daar voelde ze zich nou eenmaal veilig bij. HPB en GR 96 waren nu al weer tien jaar geleden gefuseerd tot de belangrijkste voetbalclub van de Polder. Natuurlijk waren er ook nog wel andere voetbalclubs, maar volgens de supporters van HPB / GR 96 waren dat ‘boeren.’  Ada geloofde het graag, maar ook veel aanhangers van HPB / GR 96 zouden voor anderen van buiten de Polder weleens voor ‘boeren’ door kunnen gaan. Het rookverbod voor de rest van de horeca gold blijkbaar niet voor deze vereniging, want terwijl het blauw van de rook zag, zag Ada de Looze, Karremans en Breuer geanimeerd met elkaar in gesprek waren. Het viel Ada eigenlijk wel tegen van Karremans. Ze begreep best dat Breuer en de Looze dikke vrienden waren. Ze hadden elkaar per slot van rekening nodig voor hun bijna duistere zaken, maar Karremans deed, als het er op aan kwam, blijkbaar gewoon met ze mee. “Kijk,” zei de Looze, “daar hebben  we onze eigen Venus van Milo.” Ada keek de Looze een keertje geringschattend aan. De Looze lachte er vriendelijk bij; het kon hem duidelijk niet schelen hoe Ada over hem dacht. Karremans brak de ontstane spanning door te vragen of Ada een biertje wilde. “Graag,” zei Ada. Ze was er nu al wel aan toe. “Jullie kennen elkaar?” vroeg de Looze. “Ja hoor,” zei Ada bits. Breuer knikte een keertje vriendelijk en enigszins afwezig. Hij kan het niet eens opbrengen om beleefd te zijn, dacht Ada.

De wedstrijd tussen HPB / GR 96 en de bezoekers uit een nog achterlijker plaatsje ontaardde al snel in een wilde schoppartij waarbij alle voorlichting van de KNVB over geen geweld op het veld verspilde moeite was. Gelukkig waren er geen supporters van het bezoekende team meegekomen en beperkte het geweld zich wel tot het voetbalveld. “Daarom haat ik voetbal nou,” zei Ada. “Het hoort er bij,” zei Karremans. “Daarom ben ik in Rotterdam op hockey gegaan,” zei Ada. “Een stads meisje,” stelde de Looze vast.  Breuer zei niet veel tijdens de wedstrijd. Hij leek wel mijlenver weg met zijn gedachten.  Alleen toen de wedstrijd echt uit de hand leek te lopen en de scheidsrechter echt alle gezag kwijt was, schreeuwde Breuer even iets korts naar de aanvoerder van HPB / GR 96, dat Ada niet verstond, maar dat blijkbaar wel erg effectief was, want het team hield nu verder toch een beetje in. “Die man is goud voor de club,” zei Karremans.  “Want?” vroeg Ada geïrriteerd. “Hij heeft er nogal de wind onder,” zei Karremans. “De meeste spelers luisteren echt naar hem en dat gebeurt niet vaak bij spelers van het Eerste. Die houden alleen van zichzelf.” Ada haalde haar schouders op. Ze deed haar best om een ongeïnteresseerde indruk te maken.

Ada stond zich maar wat te vervelen langs de lijn. Er gebeurde weinig en het spel was eigenlijk niet om aan te zien. De mannen stonden ongetwijfeld met elkaar weer zaken te doen waar zij geen verstand van had of wilde hebben. Dit was zo’n moment waarop Ada zich afvroeg waarom ze überhaupt ooit raadslid had willen worden. “En hoe is het met jou ?” vroeg een stem aan Ada, die zich net wentelde in zelfbeklag. Ze keek opzij en zag dat Breuer bij haar was gaan staan. “Zo,” zei ze, “verwaardig je je om ook even met mij te spreken?” Breuer keek haar even verbaasd aan, maar keek toen weer rustig voor zich uit. “Tong verloren?” smaalde Ada. “Nou,” zei Breuer, “eigenlijk niet, maar vooral verbaasd.” Als hij al echt verbaasd was, was dat in ieder geval aan zijn gezicht niet te zien. “Hoezo?” vroeg Ada. “Ik kan je reactie niet zo goed plaatsen,” zei Breuer. Voor hem was het gesprek blijkbaar afgelopen. Trut, dacht Ada. Als je nu niet reageert, loopt hij zo weg. Ada probeerde koortsachtig te bedenken hoe ze zichzelf uit de situatie moest redden, maar de feitelijke redding kwam uit onverwachte hoek. “Mag ik weten waarom je eigenlijk zo boos op me bent?” vroeg Breuer. “Geen idee,” zei Ada en ze haalde haar schouders op. “Je bent gewoon een lul.” Breuer schoot in de lach. “Jammer,” zei hij. “hoezo jammer?” vroeg Ada, die zich wel haar hoofd kon slaan. Ze stelde zich aan als een driejarig kind. “Ik vind het jammer dat jij mij een lul vind,” zei Breuer. “Ik vind jou namelijk wel leuk.” Hij lachte er ontwapenend bij. “O,” zei Ada, die toch maar moeilijk een glimlach kon onderdrukken en daar weer boos was, maar nu vooral op zichzelf.  “Ik stel me aan,” zei Ada en ze schoot een beetje in de lach. “Eigenlijk wel,” zei Breuer. “Nou,” zei Ada, “je zou op zijn minst de schijn op kunnen houden en zeggen dat het wel mee viel.”

“Dat is waar,” zei Breuer. “Welnee, het viel allemaal best mee.” Het klonk allemaal wat ongeloofwaardig. “Lul,” zei Ada, maar er zat dit keer geen venijn achter. “Het ligt vast aan mij,” zei Ada, “maar ik hoop steeds dat er iemand in deze klote gemeente wel een beetje integer is.” Breuer haalde zijn schouders op. “Zo wordt het spel nu eenmaal gespeeld. Op zich is het trouwens toch niet erg. Aan alle belangen wordt gedacht: de schuld van de Lambertusschool, de subsidie voor HPB en zelf ben je ook alleen maar de dorpspolitiek in gegaan om een bouwplan te voorkomen.” “Het is wennen,” zei Ada, “en bovendien: soms gaat het ook vreselijk fout. Kijk maar naar jullie vorige burgemeester.”

“Ook jouw burgemeester,” zei Breuer. “Nee hoor,” zei Ada en ze stak haar tong uit. “Toen woonde ik nog veilig in Rotterdam.”

“Okay,”zei Breuer, die blijkbaar geen discussies over de details wilde voeren. “Alleen is de vorige burgemeester wel afgezet, net als dat slaafje van haar.”

“Kellermeister,” vulde Ada aan, die inmiddels redelijk was ingeburgerd. “Precies,” zei Breuer. “Uiteindelijk lieve kleine Ada heb je maar drie mogelijkheden.” “Ik heet geen lieve kleine Ada,” zei Ada nijdig, die zich toch al weer kapot ergerde aan Breuers belerende toontje. “Je hebt geen keus,” vervolgde Breuer stoïcijns zijn eigen verhaal. “Of je stopt, of niemand neemt je serieus, of speelt het spelletje gewoon mee en in dat geval kan je er maar beter goed in worden.” 

“Gaan jullie nog mee?” vroeg Karremans. “Wij gaan nog wat drinken?” “Nee,”zei Breuer. “Morgen nog van alles te doen.” Ada knikte eveneens ontkennend. Karremans was een aardige kerel, maar hij dronk te veel en werd dan altijd een beetje aanhalig. “Waarom gaan die mannen eigenlijk met jou om?” vroeg Ada. “Ze lijken me allebei nou niet heel erg spiritueel ingesteld.” “Natuurlijk niet,” zei Breuer, “maar de een probeert mij altijd zijn incourante panden te slijten en de ander is blij dat ik HPB sponsor.”

“Echte vrienden,” zei Ada. “Inderdaad,” beaamde Breuer, “echte vrienden.”

“Wat zijn trouwens jouw plannen voor vanavond?” vroeg Breuer. Krijgen we nou? dacht Ada. Hij ontdooit zomaar een beetje. “Eigenlijk geen,” zei ze. “Ik zou eerst met een vriendin naar de film gaan, maar die is ziek.” “Ik heb boeuf gemaakt,” zei Breuer. “Bluf,” vroeg Ada, die zich al afvroeg waar dit gesprek naar toe ging. “Boeuf,” verbeterde Breuer haar. “Boeuf Bourguignon,” zei Breuer. “Oh,” zei Ada, “ik dacht al.”

“Maar,” zei Breuer, “als altijd heb ik weer veel te veel gemaakt.”  “Je bedoelt,” zei Ada, “dat ik je mag helpen de restjes op te eten.” Ze vond zichzelf vreselijk gevat. “Nou, eigenlijk,” zei Breuer, “zoek ik meer iemand voor de afwas.”

“Heb je er rijst of aardappelen bij?” vroeg Ada. “Ach,” zei Breuer, “als het daar van afhangt, pas ik me wel aan.”

vrijdag 23 januari 2015

Ada II (44.000 Woorden III)

Ada was altijd al gewend haar huiswerk goed te doen en voor dat zij echt bij die Breuer op bezoek zou gaan, wilde ze eerst weleens weten wat voor vlees ze in de kuip had. “Google is your friend,” zei ze tegen zichzelf voor ze de computer opstartte. In eerste instantie viel het allemaal erg tegen. Hij was een keer geïnterviewd door het lokale advertentieblaadje de Hoekse Bode, maar het viel Ada op dat Breuer vooral heel erg goed was in het geven van nietszeggende antwoorden. Jij laat niet graag echt iets over je los, dacht Ada. Breuer was daarnaast niet actief op de sociale media en de enige twee foto’s die ze buiten de Hoekse Bode vond, waren van een congres waar Breuer een toespraak had gehouden over het automatiseren van magazijnen. Boeiend, dacht Ada enigszins ironisch. Verder waren er een paar websites over Boeddhisme waar hij als een van de gasten of organisatoren werd genoemd.  Die waren wel duidelijk van latere datum dan zijn toespraken over automatisering. Blijkbaar had de interesse van Breuer zich in latere jaren verlegd. Het mooiste verhaal kwam, zoals altijd, van de meest onbetrouwbare bron. Volgens een vage website die in beurstips deed en vette roddels en het liefst in een combinatie van beide was het bedrijf waarvan Breuer nog steeds voor een deel eigenaar was na een grote deal in Duitsland ongeveer twee keer zoveel waard geworden. Op de website werd Breuer vooral afgeschilderd als een loser, maar Ada had toch het idee dat hij zijn schaapjes wel redelijk op het droge had. “Ik wou dat ik zo’n loser was,” zei Ada tegen zichzelf en ze keek over haar laptop nog eens zorgelijk naar de stapel rekeningen, die daar stil, maar ook erg onbetaald op tafel lagen.

Op de ene foto’s waarop Breuer zou moeten staan, stonden meerdere mannen in een pak met elkaar blijkbaar over iets belangrijks met elkaar te praten. Op de andere foto poseerden twee mannen plichtmatig voor de camera, omdat dat zichtbaar nu eenmaal van hen werd verwacht. Omdat maar een van deze twee mannen ook op de andere foto stond, ging Ada er maar vanuit dat dit de beruchte Breuer was. Ada zag er niet zoveel aan. Het was een man ergens in de veertig, maar de foto’s waren allemaal al wat ouder. Inmiddels zou Breuer er waarschijnlijk in werkelijkheid wel wat ouder, dikker en grijzer uit zien. Dat doen ze altijd, dacht Ada een beetje bitter, terwijl ze aan haar eigen veelal teleurstellende dating-avonturen terug dacht. Ook als je nog eens goed naar de foto’s keek, zag je wel dat Breuer een gesloten man was. “Ik vraag me af welk verleden jij met je meedraagt?” vroeg Ada aan de man op het scherm, maar zoals te verwachten, hield deze zijn geheimen strak voor zich. Om ze niet kwijt te raken, sloeg Ada allebei de foto’s op op haar eigen harde schijf. Het was natuurlijk een volkomen zinloze handeling, maar ze deed het wel en keek nog een keer intens naar de foto’s. Als iemand het geheim achter deze man wel zou kunnen ontraadselen, was zij het wel, besloot ze met een ondeugende glimlach.

“Ga jij nog naar die Breuer?” vroeg Ada aan Karremans toen ze hem tegen kwam in de supermarkt. “Ze deed haar best om de spanning in haar stem te verbergen en omdat Karremans ondertussen ook nog bezig was om zijn zoontje dat uit het winkelwagentje wilde klimmen weer terug te duwen, leek dat ook prima te lukken. “Sorry,” zei Karremans. “Blijf zitten!” Maar dat laatste was dan weer niet tegen Ada. “Je krijgt er zoveel voor terug,” zei Karremans ironisch terwijl zijn zoontje op boze toon begon te dreinen. “Ga jij nog naar die Breuer?” vroeg Ada opnieuw. “Breuer?” vroeg Karremans oprecht verbaasd. “Je weet wel,” zei Ada, “van de fractievoorzittersvergadering.” “Welnee,” zei Karremans. “Ik word helemaal ziek van die hypocriete Hendrikse.” Zijn zoontje begon ondertussen weer hinderlijk op te dringen. “Jammer,” zei Ada, maar het ontging Karremans opnieuw. “Weet je,” zei hij terwijl hij opnieuw probeerde zijn zoontje naar het stoeltje van het winkelwagentje te modelleren. “Ik heb zo’n hekel aan die schijnheilige Hendrikse. Je zou het misschien niet denken, maar vroeger was die kerel hartstikke rood.” Ada keek hem verbaasd aan. “Qua haar,” verduidelijkte Karremans met een brede grijns. Ada begreep het. “Nou zou je voor de aardigheid eens naar de kleur van die jongens van Mathilde Schouten moeten kijken,” vervolgde Karremans, die er echt eens lekker voor ging staan. “Wie is dat?” vroeg Ada, die in tegenstelling tot de Karremans niet alle bewoners in de Polder van naam en van gezicht kende. “Hendrikses, laten me maar zeggen,… secretaresse.” Karremans grijnsde breed. “Die man van haar; dat is er een van de Jongh, die timmeren allemaal niet zo hoog. Heeft volgens mij nergens erg in.” Ada schoot nu ook in de lach. “Daarom heb ik zo’n hekel aan die kerel,” vervolgde Karremans. “Het gaat mij niet aan wat die kerel doet, maar dat geldt dan voor die andere kerel ook. Als hoe heet hij ook alweer…”

“Breuer,” vulde Ada aan. “Precies,” zei Karremans, “als dinges dan zo nodig zo’n kruis of zoiets wil, moet je ook niet zeuren.” Ada zag er allemaal de logica wel van in, maar ze vond het toch gewoon vervelend dat Karremans niet mee ging. “Je gaat dus niet?” vroeg ze daarom toch nog maar een keer voor de zekerheid. “Natuurlijk niet,” probeerde Karremans haar gerust te stellen. “Ik zei dat alleen maar om Hendrikse te pesten.” Ada deed haar best om geloofwaardig mee te lachen. Daar zat ze mooi mee, nu moest ze dadelijk in haar eentje naar die vast vreselijke man..

Thuisgekomen, bedacht Ada dat ze natuurlijk helemaal niet haar eentje naar die Breuer toe moest gaan. Ze kon natuurlijk moeilijk iemand mee vragen, maar er was natuurlijk ook geen enkele wet, die haar verplichtte om wel te gaan. Zelfs Karremans, die toch zo duidelijk had gezegd dat hij zou gaan, zag het allemaal als niet meer dan een losse opmerking om een politieke tegenstander een beetje te sarren. Als Ada gewoon niet ging, zou er vast geen haan naar kraaien. Met die gelukkige gedachte ging Ada koffiezetten en daarna  nog even achter haar computer zitten. Volgens een artikeltje in de Hoekse Bode woonde Breuer trouwens helemaal niet bij dat zalencomplex, dat hij via de Looze had gekocht, maar in de oude kapitale boerderij ‘van Hansvelt.’ De journaliste, die volgens Ada wel wat weg had van een dweperige puber, beschreef uitgebreid de smaakvolle inrichting van de boerderij. Op die manier komt de krant ook vol, dacht Ada. En het valt ook nog niet zo op dat Breuer eigenlijk niets over zichzelf verteld. Als ze langs zou gaan, wat ze natuurlijk niet zou doen, was ze inmiddels eigenlijk best nieuwsgierig naar die geweldige inrichting ook al leek die dan vooral beschreven door een verliefde tiener.

De boerderij van Hansvelt was bijna een gemeentelijk monument geweest, maar vlak voor die aanwijzing plaats had kunnen vinden, had de huidige bewoner ‘zeer verstrekkende verbouwingen’ laten doorvoeren. Volgens het rapport van de welstandscommissie was het allemaal, zowel zorgvuldig als smaakvol gedaan, maar daarna kwam de boerderij niet meer in aanmerking voor de status van gemeentelijk monument. Het was onduidelijk hoe het mogelijk was geweest dat de vergunningen voor de verbouwing waren geleverd terwijl de Gemeente toch ook bezig was met de procedure om de boerderij van Hansvelt aan te wijzen als monument.  Ada las het rapport bijna in een adem uit. Zoveel kan er gewoon niet misgaan, dacht ze toen het uit was. Breuer moest ergens in de Gemeente machtige vrienden hebben, of die in ieder geval hebben gehad. Er waren raadsvragen door Karremans gesteld, maar het college had de raad, zoals altijd keurig met een kluitje in het riet gestuurd.

Ada zette haar fiets tegen de boom op de dijk en keek eens naar de boerderij van Hansvelt. Het was inderdaad een prachtige boerderij, maar aan de zijkant had de huidige bewoner een grote serre laten bouwen. Door de struiken die als een beschermende haag rond de boerderij stonden, kon ze helaas niet naar binnen kijken, maar Ada durfde zichzelf best toe te geven dat ze nieuwsgierig was. Ze voelde zich aan de andere kant toch wel een beetje een kinderachtige voyeur.  Een tweeëndertigjarige vrouw, die naar een huis stond te loeren, omdat ze eigenlijk te laf was om gewoon datgene te doen waar ze als raadslid nu eenmaal voor was gekozen, namelijk contact te hebben met de burgers van haar gemeente. In plaats daarvan stond ze hier een beetje te loeren.  Ada vermande zich en rechtte haar rug. “Hallo, ik ben Ada Jongepier, raadslid voor OB en ik wil u graag een keer spreken,” mompelde ze of ze alvast haar kennismaking wilde oefenen. Hoe moeilijk kon dat nou eigenlijk zijn? Ze pakte haar fiets en rolde zonder te trappen de dijk af.

Ada herkende de man die opendeed van de foto’s van internet. Hij was alleen wel ouder geworden, maar dat grijze haar stond hem niet slecht. Breuer was waarschijnlijk wat dikker geworden, maar dat kon ook alleen maar zo lijken, omdat hij nu geen pak, maar een rode polo droeg. “Zegt u het eens,” zei Breuer tegen haar. Hij keek haar vriendelijk, maar oplettend aan. Ada stak haar hand uit. “Hallo,” zei ze. “Hallo,” antwoordde Breuer. “Ik ben Ada Jongepier,” ging ze verder, ‘raadslid voor OB en ik wilde graag eens met u praten.” Breuer schoot in de lach. “Ik dacht eerst dat u het Ware Woord kwam verkondigen. Ada kon niet inschatten of haar ware bedoeling Breuer nu mee of tegen viel. “Nou,” zei Ada, “maak ik zo’n truttige indruk?” Ze deed haar best om er een grapje van te maken, maar ze voelde zich eigenlijk best echt beledigd. Wat verbeelde die kerel zich eigenlijk wel?  “Nee hoor,” zei Breuer geruststellend. “U heeft geen idee welke middelen onze lokale kerken inzetten om zieltjes te winnen. Volgens mij sturen ze juist altijd de mooiste vrouwen.” Ada lachte gevleid. Ze voelde zich natuurlijk in de maling genomen, ze was niet gek, maar toch voor alles was ze blij met het compliment dat er bij Breuer zo geloofwaardig uit kwam. “Wat kan deze eenvoudige burger voor u doen?” vroeg Breuer aan Ada. “Komt u trouwens binnen?”  Ada keek snel om zich heen. “Als ik had geweten dat ik vandaag zulke charmante visite zou krijgen, had ik zeker opgeruimd,” zei Breuer. Ada voelde zich betrapt en keek weer voor zich. Dit was de gruwelijkste slijmbal, die in jaren had ontmoet en ze haatte slijmballen.

De huiskamer was inderdaad prachtig, maar alleen als je van een heel strakke inrichting hield. Het geheel maakte een toch een beetje de indruk van toonkamer van alleen maar heel verantwoorde meubels. Ada vroeg zich af met hoeveel zorg al deze meubelen bij elkaar waren gezocht en vooral ook door wie. “Mooi,” zei ze, “erg mooi.” Breuer nam het compliment met een glimlach en een lichte buiging in ontvangst. “Bauhaus?” vroeg Ada. “Zo’n beetje,” zei Breuer. “Veel bij elkaar gezocht.” Breuer liet het klinken alsof het allemaal zo toevallig bij elkaar was gezet, maar Ada wist wel beter. “Met een naam als Breuer,” zei Ada. “U bent de tweede, die dat zegt,” zei Breuer. “Sorry,” zei Ada, “ik wist niet dat het al vaker was gezegd.” “Pas twee keer,”antwoordde Breuer, “en allebei de keren door een mooie vrouw.” Slijmbal, dacht Ada. “Is het leefbaar?” vroeg Ada. “Ja,” zei Breuer serieus, “maar je moet er geen kinderen bij hebben.” “Maar wel een kat,” vulde Ada aan. Ze wees naar de grijze poezenmand, die vreselijk niet-passend tegen de muur aan stond. “Soms moeten we toch concessies doen aan het leven,” zei Breuer. “Lidl weigert nu eenmaal om net zo strak en hoekig te zijn als mijn meubelen.”

“Lidl?” vroeg Ada verbaasd. “Mijn kat,” zei Breuer. “Hoe heette je vorige kat dan?” vroeg Ada. “Albert?”

“Bijna goed,” zei Breuer “Aldi.”  Ada besloot dit onderwerp maar snel te laten rusten. Soms vielen mensen opeens toch weer zo tegen. “Leuk,” zei ze, maar ze betwijfelde sterk  of het geloofwaardig over kwam.

“Wilt u wat drinken?’ vroeg Breuer, die afgezien van zijn eigenaardige voorliefde voor vreemde kattennamen, verder met verve de volmaakte gastheer speelde. “waar kan ik uit kiezen?” vroeg Ada. “Heel veel,” zei Breuer, “maar ik stel voor om het voorlopig op koffievarianten te houden.” “Cappuccino,”  stelde Ada voor. Ze had eerlijk gezegd geen idee. Breuer keek wat ongelukkig. “Natuurlijk,” zei hij en stond op om naar de keuken te gaan. “Is er een probleem?” vroeg Ada. “Nee,” zei Breuer, “niet echt,” terwijl hij toch wat zorgelijk kijkend naar de keuken verdween. Ada stond op en liep hem achterna. Breuer stond in de keuken zijn koffiezetapparaat te bestuderen. “Het kan van alles,” zei hij verontschuldigend toen hij Ada de keuken zag binnen  komen, “maar je moet wel weten hoe het moet.” Het apparaat zag er inderdaad intimiderend uit. “Ik weet inmiddels wel hoe ik de verschillende koffievarianten zet,” zei Breuer met een glimlach, “van sommige varianten had ik overigens nog nooit gehoord, maar goed…” Ada zag dat het inderdaad een indrukwekkend, waarschijnlijk Italiaans,  apparaat was. “Wat is dan het probleem?” vroeg ze. “Volgens de handleiding kan ik met dit apparaat ook melk opkloppen, maar alleen geen idee hoe.”

“Handig,” zei Ada. Ze schoot in de lach. “Niet echt,” gaf Breuer toe. “Waarom heb je het dan gekocht?”vroeg Ada gevat terwijl ze eigenlijk verbaasd was over  haar eigen vrijmoedigheid. “Tja,” zei Breuer, “Ik ben net een kind. Ik heb dat eigenlijk met niets, maar als het gaat om koffiezetapparaten wil ik altijd de nieuwste.”

“Ik heb thuis een percolator,” zei Ada. “Gelijk heb je,” zei Breuer. “Lekkere koffie en niet altijd gezeur met schoonmaken.”  Dit werd natuurlijk helemaal niets. “Weet je wat,” zei Ada, “geef mij maar gewoon espresso.” “Je bent een schat,” zei Breuer opgelucht. “Dat kan ik wel.” Hij lachte er ontwapenend bij. Ada begreep wel wat de Looze bedoelde. Die man was inderdaad gevaarlijk; charmant, maar vooral gevaarlijk. “Leuke keuken,” zei Ada, die het gesprek een andere wending wilde geven. “Dank je,” zei Breuer, “ik kook graag.”

“Je hebt er in ieder geval de ruimte voor,” stelde Ada droog vast. Breuer was er inmiddels wel in geslaagd om twee espresso’s te zetten wat gezien het aantal knopjes dat hij daarvoor had moeten indrukken en het aantal schuifjes dat hij daarvoor had moeten sluiten, toch ook nog wel een hele prestatie was. Omdat Breuer aan de tafel in de keuken ging zitten, ging Ada daar maar bij zetten. Het gaf het samenzijn iets vertrouwds en Ada merkte dat ze zich inmiddels helemaal op haar gemak voelde met deze man met zijn ongewone en ongemakkelijke reputatie.

“Nou,” zei Breuer. “Ik weet inmiddels dat u raadslid bent. U bent trouwens een stuk mooier in het echt dan uw foto in de gemeentegids doet vermoeden.” Ada glimlachte om het doorzichtige compliment, maar was vooral verbaasd over de vriendelijke en volstrekt natuurlijke manier waarop Breuer dit soort dingen zei. “Daarnaast weet u inmiddels dat ik onhandig ben als het gaat om koffiezetten en dat ik een woonkeuken heb.” Ada luisterde geamuseerd waar dit gesprek verder naar toe zou gaan. “Maar,” zei Breuer, ”daar wilt u vast uw kostbare tijd niet aan verspillen. Wat kan ik voor u doen?” Ada voelde zich figuurlijk weer met beide benen op de grond staan. Tot nu toe had ze de vriendelijke en soms aandoenlijke stroom van aandacht over zich heen laten komen, maar nu was het toch weer haar beurt. Zij had bij Breuer aangeklopt en hij niet bij haar. “Ikke,” begon Ada, die normaal toch altijd prima uit haar woorden kon komen. “Ik, of laat ik toch maar even anders beginnen. Er is een rapport besproken in de commissie van fractievoorzitters in de gemeenteraad.” Breuer knikte begripvol alsof hij een kind uitnodigde om zijn spreekbeurt toch maar vooral af te maken en niet tussentijds te gaan stotteren. “In dat rapport wordt gesuggereerd dat uw zalencentrum feitelijk een bordeel zou zijn.”

”Zo,” zei Breuer. “Spannend.”  Hij leek niet onder de indruk. “Misschien is parenclub wel een beter woord,” ging Ada verder, die nu weer in de dagelijkse routine van voordrachten voor haar werk zat. “Nou had ik ook sterk de indruk, dat er bij sommige andere fractievoorzitters ook nog wel wat eigen gevoelens speelden en daarom dacht ik: kom, ik ga eens langs. Dan kan ik mijn eigen oordeel vellen.”  Ada was helemaal blij, dat ze haar voordrachtje toch nog zo professioneel had beëindigd. “Heel goed,” zei Breuer, “dat siert u. Ik kan u wel een rondleiding geven. Dan ziet u gelijk dat er niet veel aan de hand is. Maar, wilt u nog koffie?  Zolang het espresso is, zet ik die probleemloos voor u.” Ada schoot in de lach. “Graag,” zei ze.

Ada kwam er achter dat Breuer al een paar jaar in de Polder woonde. “En meestal met veel plezier,” voegde hij er aan toe. “U zat hiervoor in de automatisering van magazijnen?”  vroeg Ada. “Zeg maar ‘jij’ hoor,” zei Breuer, die ook zelf maar gelijk overging op tutoyeren. “Jij hebt je huiswerk goed gedaan.” “Dat is mijn werk,” zei Ada toch wel een beetje trots. “Ik ben het hoofd van het secretariaat van een stichting, die zich bezig houdt met de opvang van daklozen. Vooral voor de fondswerving is het zaak om altijd goed de achtergronden te weten van de personen, die wij benaderen.” Breuer knikte. “Google is your friend,” zei hij. “Precies,” vulde Ada aan. “Dat zeg ik ook altijd. Je hebt geen idee wat je allemaal gewoon van internet kan halen.” Ze zei het met een zekere trots. “En verwacht u nou van mij ook een donatie?” vroeg Breuer enigszins ironisch. “Nee hoor,” zei Ada, die te veel door de wol was geverfd om hier in te trappen, “van jou als laatste.” Breuer keek gekwetst. “Het zou toch vreemd zijn als een raadslid een donatie aan nam van iemand waar ze ook als raadslid bij betrokken is.”

“Ik plaagde je maar,” zei Breuer, maar Ada had sterk het gevoel dat hij loog. En ach, het was hem ook niet kwalijk te nemen. Zij was zelf ook nog regelmatig verbaasd over de politieke verhoudingen in de Polder. “Werkt dat trouwens?” vroeg Breuer blijkbaar oprecht in het onderwerp geïnteresseerd.  “Nou en of,” zei Ada. “Ik werkte vroeger bij een bouwbedrijf; daar was dat helemaal geperfectioneerd. Als je iemand als relatiegeschenk iets geeft dat aansluit bij zijn eigen interesses.” Breuer knikte dat hij het begreep. “Wat kan je zo over mij vertellen?” vroeg Breuer. “Dat je ijdel bent?” zei Ada. “Klopt,” zei Breuer eerlijk. “Vreselijk ijdel,” voegde hij er aan toe. “Verder schijn je je bedrijf nogal goed te hebben verkocht,” vervolgde Ada. “Met de kennis van nu vind ik dat ik er meer uit had kunnen halen, maar ik mag inderdaad niet mopperen,” zei Breuer. “In de gemeenteraad zitten ze met je in hun maag,” ging Ada verder. “Niet zo gek,” zei Breuer. “Een Pool was hier in de Polder een feestzaal voor Polen met de voor Polen ongetwijfeld fraaie naam Karinka’s Place, begonnen.”

“Hier?” vroeg Ada verbaasd. “Precies,” zei Breuer. “Het liep natuurlijk ook voor geen meter. Ik heb die zaal gekocht en ben er een spiritueel centrum in begonnen.” “Over de definitie van ‘spiritueel’ gaat het volgens mij nou net,” zei Ada droog. Breuer schoot in de lach. “Ja,” zei hij, “dat denk ik ook. Uiteindelijk wordt het een puur juridische kwestie, maar zoals alles in de Polder heeft het wel een politieke achtergrond.”

Breuer bewees niet alleen een charmante, maar wat onhandige gastheer te zijn, maar ook een prettige verteller. Toen hij in de polder was komen wonen, waren de verhoudingen nog heel anders. Hij had ook de vorige burgemeester nog gekend. “Daar heb ik wel verhalen over gehoord,” zei Ada. “Erge verhalen?” vroeg Breuer. Ada knikte. “Nooit erg genoeg,” zei Breuer gedecideerd. “Ik heb nog nooit zo’n bitch mee gemaakt.”

“Nou,” zei Ada, “volgens de Looze en Karremans zijn die verhalen toch wel een beetje aangedikt.” Beide mannen hadden Ada uitvoerig verteld dat het allemaal best erg was, maar toch ook weer niet zo erg als iedereen geloofde. “Natuurlijk,” zei Breuer, “zij zaten toen al in de raad en hebben het allemaal laten gebeuren. Maar geloof me; het was een monster.”

“Heeft ze jou dan ook het leven onmogelijk gemaakt?” vroeg Ada. Breuer schoot in de lach. “Welnee,” zei hij. “Het bizarre is dat wij het juist heel erg goed konden vinden. Vergeet niet, ik was geen ambtenaar en ze kon mij redelijk moeilijk echt iets maken. Ik heb een goede advocaat en toentertijd ook nog een prima ingang bij de Hoekse Bode. Dus ik had niet veel te vrezen, maar als het anders was, kon ze je leven tot een hel maken.” Dat had Ada dan wel weer vaker gehoord. Naast haar exorbitante declaratiegedrag had ze ook nog de gemeentesecretaris weggepest. “Verder denk ik dat ze heel graag wel een keer gebruik had gemaakt van mijn faciliteiten,” zei Breuer met een lijzige glimlach. “Maar was zij hier dan van op de hoogte?” vroeg Ada verbaasd. “Natuurlijk,” zei Breuer. “Waarom denk je dat ik een mogelijke rechtszaak met zoveel vertrouwen tegemoet zie. Alleen officieel heb ik nog steeds niets gehoord van de Gemeente.” ”Maar je geeft zelf toe dat het een onaangename bitch was,” wierp Ada tegen. “Ongetwijfeld,” zei Breuer terwijl hij weer zo onaangenaam en lijzig lachte. “Maar het feit dat het een onaangename bitch was, betekende nog niet dat ze geen burgemeester was. En de burgemeester, onaangenaam of niet, was keurig op de hoogte.” Ada betrapte zich er op dat ze nu wel degelijk een hekel had aan deze berekenende kille man. De bijna verlegen onhandige gastheer was verdwenen en de kille rekenaar, die hij ongetwijfeld in zijn werk ook was geweest, voerde helemaal de boventoon. “Maar goed,” zei Breuer, nu weer helemaal zijn charmante zelf, “ik zal het er mee moeten doen. Trouwens die vreselijke wethouder, die gelijk met haar is opgestapt…”

“Kellermeister,” vulde Ada behulpzaam aan. “Die was ook overal van op de hoogte en liep altijd als haar slaafje achter haar aan.” Breuer nam Kellermeister blijkbaar minder serieus, want hij was tijdens deze laatste zin geen moment uit zijn rol van charmante gastheer gevallen. “Letterlijk?” vroeg Ada, die vastbesloten was om vandaag nergens meer van op te kijken. “Het zou mij niets verbazen,” zei Breuer met een schamper lachje. “Later kwam die sukkel nog naar mij toe met de vraag of ik min of meer zou kunnen getuigen bij de commissie van de gemeenteraad om te vertellen dat hij het altijd zo goed had bedoeld.” “Wat heb je gedaan?” vroeg Ada. “Ik ben heel trouw ten opzichte van mijn vrienden,” zei Breuer. “Je hebt dus wel getuigd?” vroeg Ada. “Natuurlijk niet,” zei Breuer. “Kellermeister was niet mijn vriend.” 

“Flauw,” zei Ada. Breuer haalde zijn schouders op. “Misschien heb je wel gelijk, maar ach: gun een oude man zijn pleziertjes.” “Als we nu even alle roddels opzij zetten,” zei Ada. “Het komt er op neer dat jij zeker weet dat de vorige burgemeester overal van op de hoogte was.” “Sterker nog,” zei Breuer, “dat kan ik bewijzen ook.”  “Maar,” zei Ada, “de Gemeente weet dat niet.” “Precies,” zei Breuer. “Waarom vertel je het dan wel aan mij?” zei Ada. “Het is helemaal geen geheim,” zei Breuer, “maar de gemeente heeft mij hierover nog nooit officieel benaderd.  Ik reageer pas officieel, als de Gemeente een officiële brief stuurt.” ”Maar de raad weet het ook niet,” zei Ada. Breuer haalde zijn schouders op. “Er is maar een raadslid, dat de moeite heeft genomen om bij mij langs te komen.” Hij wees naar Ada. “En dat raadslid heb ik alles keurig verteld.” Ada schoot in de lach. Soms kon het leven zo simpel zijn. “En de burgemeester?” vroeg Ada. “Ik denk echt dat hij het niet weet. Hij heeft volgens mij geen idee wat zijn voorgangster nog zo meer voor schade heeft aangericht.”  “Mag ik het hem zeggen?” zei Ada. “Natuurlijk,” zei Breuer. Hij zal dan op zijn gebruikelijke Dickerdack-manier tegen je zeggen:  “Meisje, dat weet ik toch al lang.” Ada moest toegeven dat Breuer de burgemeester verdienstelijk na kon doen. “Maar,” vervolgde Breuer nu weer serieus. “Het is best een slimme vent en hij zal je er dankbaar voor zijn.”

“Wat gebeurt daarna?” vroeg Ada. “Dan komt hij naar mij toe om de zaak als heren onder elkaar uit te praten en probeert hij mij gelijk uit te horen welke mails ik van zijn illustere voorgangster in bezit heb.”  Ada knikte maar weer een keertje. Het klonk allemaal wel erg logisch. “Een slangenkuil,” zei ze meer tegen zichzelf dan tegen Breuer. “Welnee,” zei deze. “Het is hier absoluut niet erger dan ergens anders en als je naar de rest van de wereld kijkt, hebben we al helemaal geen klagen.” Hoe meer Ada er over nadacht, hoe meer Breuer haar tegen viel. In eerste instantie had ze een soort wijze man verwacht, waarom wist ze zelf eigenlijk ook niet, die op een bepaalde manier boven de partijen in de Polder stond, maar in plaats daar van, was Breuer net zo’n berekenende cynicus als alle anderen. Ze knikte nog maar een keer beleefd, maar Breuer zag aan haar gezicht blijkbaar dat ze haar interesse volledig had verloren. “Laten we het volgende afspreken,” zei hij op een nu meer zakelijke toon, “als je de plek des onheils nog wil zien, laat je het me weten.” “Natuurlijk,” zei Ada, die eigenlijk alleen nog maar weg wilde. Breuer stond op en pakte gelijk Lidl op, die net was binnengekomen. Het dier liet zich de strelingen plichtmatig over zich heen komen. “We zien elkaar nog,” zei Ada. “Vast wel,” zei Breuer. Buitengekomen haalde Ada diep adem. De frisse lucht in de Polder deed haar soms echt goed.

 

maandag 19 januari 2015

Ada I (44.000 Woorden III)
 

De besloten commissievergadering eindigde ondanks de belangrijkheid van de deelnemers, alleen maar fractievoorzitters en één plaatsvervangster, toch in een wat giebelige sfeer. De burgemeester had het voor publiek ontoegankelijke gedeelte van de vergadering met de fractievoorzitters gebruikt om eerst nog even de financiële problemen van de Lambertusschool te bespreken. Het schoolbestuur was volgens zijn verhaal handenwringend naar de Gemeente gekomen om te vertellen dat er inmiddels een groot gat zat in de begroting en dat de school contact op zou nemen met het Ministerie van Onderwijs. Bij deze acties werd enige ondersteuning door de Gemeente natuurlijk wel op prijs gesteld. Vooral omdat het schoolbestuur met het schaamrood op de kaken moest toegeven dat een groot gedeelte van het geld dat was gereserveerd voor de broodnodige nieuwbouw was opgegaan aan de lopende kosten. In de Polder werd naar eigen zeggen nog ouderwets degelijk onderwijs gegeven en daar hoorde in de beeldvorming toch ook wel een sluitende begroting bij. “Natuurlijk heeft de gemeente geen formele rol,” had de burgemeester nog gezegd, maar iedereen wist dat dat voor de notulen was. Vooral fractievoorzitter de Looze van Hoekse Belangen was ongemakkelijk op zijn stoel gaan schuiven. Dat was op zich natuurlijk logisch geweest, want alle aanwezigen wisten dat de mevrouw de Looze een prominent lid was van het blijkbaar o zo falende schoolbestuur van de Lambertusschool. Alle aanwezigen wisten daarnaast ook dat het huwelijk tussen meneer en mevrouw de Looze niet meer zo veel voorstelde, maar de Looze, die in het dagelijks leven ook de belangrijkste makelaar in de Polder was, kon zich natuurlijk geen echt schandaal veroorloven. “Tja,” zei Karremans van de linkse oppositie. “Wie zijn billen brandt,….” Hij lachte erbij naar de Looze, maar het knikje dat hij daarna gaf, haalde gelijk weer de angel uit zijn opmerking.  “Goed,” zei Karremans nu weer serieus. “En hoe nu verder?’’ De burgemeester kende blijkbaar zijn pappenheimers en hij ging dan ook gewoon door met zijn verhaal zonder op de opmerking van Karremans in te gaan. Ada bekeek de verzameling mannen van middelbare leeftijd eens aandachtig. Iedereen kende hier iedereen en de Polder was blijkbaar te klein om echt ruzie met elkaar te maken.  De burgemeester legde uit dat de rol van de gemeente weliswaar beperkt was, maar dat de Gemeente de Lambertusschool natuurlijk niet in de steek zou laten. Dat was op zich natuurlijk niet zo vreemd bedacht Ada zich. De politieke partij Hoekse  Belangen had niet alleen vier zetels in de gemeenteraad; makelaar de Looze en de Gemeente waren vaak meer dan gewaardeerde partners bij de paar kleine nieuwbouwprojecten, die nog in de Polder  werden gerealiseerd. Ada had zich al een paar keer over de hechte banden tussen verschillende ondernemers en de plaatselijke politiek verbaasd. “Ach,” had haar eigen fractievoorzitter van Dinthen tegen haar gezegd. “Je moet daar niets van denken. In de stad gaat het natuurlijk ergens over. Bij ons is het allemaal peanuts.” Het zou natuurlijk allemaal best kunnen, maar Ada vond het nog steeds heel erg wennen.

Ada Jongepier was nu al weer drie jaar geleden in de Polder komen wonen. Na haar scheiding had ze vooral rust en ook  iets betaalbaars gezocht en dat als zovelen uit Rotterdam in de Polder gevonden. Als je de files bij de tunnel voor lief nam, was het allemaal goed bereikbaar en het driekamerappartement  was groot genoeg geweest voor haar alleen. “Zo’n uitzicht krijg ik in Rotterdam nooit,” had ze tegen een vriendin gezegd en die had natuurlijk plichtmatig geknikt. “Nou,” had die vriendin gezegd, maar Ada had toch sterk de indruk gehad dat ze hier nog niet dood gevonden wilde worden. De eerste maanden na de verhuizing had Ada haar vriendin trouwens vele malen heimelijk gelijk gegeven. De Polder veranderde van groen naar bruin en daarna vooral in grauw. Ada had die verhalen dat de winter op het ‘platteland’ kouder was dan in de stad altijd maar onzin gevonden. Koud is koud, dacht ze. Maar zeker die eerste winter was kouder geweest dan alles wat ze daarvoor had meegemaakt. In de praktijk bleek Rotterdam toch wel zo ver weg dat ze, anders dan ze zichzelf had beloofd, helemaal niet ieder weekend in Rotterdam was. Als ze vrijdagavond haar boodschappen had gedaan, was ze helemaal op en bleef ze meestal doodmoe op de bank hangen. Ze betrapte zich dat eerste jaar ook op dat ze bijna ongemerkt steeds vaker de website van makelaars zat te kijken naar woningen met heel veel minder uitzicht, maar ook wel veel dichterbij de stad.

Dat zelfde uitzicht was uiteindelijk toch Ada’s redding geweest. De Gemeente had een zeer ambitieus nieuwbouwplan gelanceerd met als veelbelovende titel: ‘De Polder in de Stad / De stad in de Polder.’ Het was allemaal het idee geweest van een te ambitieuze burgemeester en zogenaamd ook van een wethouder, die feitelijk niets te vertellen had. De geplande nieuwbouw zou de Polder tot ‘een bruisende metropool’ maken, maar hoezeer vooral Hoekse Belangen als partij zijn best had gedaan om het plan te verkopen, was het door een groot deel van de bevolking slecht ontvangen. Zelfs het advertentieblaadje de Hoekse Bode was zowaar een beetje kritisch geweest. Hoewel de lokale middenstad eerst voor het plan was geweest, was ze afgehaakt toen bleek dat een nieuw winkelcentrum met dus extra concurrentie onderdeel was van het plan en de Hoekse Bode verwoordde graag de mening van zijn adverteerders. In ronduit heel voorzichtige bewoordingen waren de belangen, die makelaar de Looze mogelijk zou kunnen hebben bij nieuwbouw aangestipt. Ook de Looze was immers een belangrijke adverteerder en ook daar wilde de Hoekse Bode natuurlijk geen ruzie mee hebben.  In de reacties online op het door de Hoekse Bode gerunde lezersplatform voor de Polder waren de lezers heel wat minder voorzichtig geweest. Het werd daar openlijk het mislukte plan van een megalomane burgemeester genoemd en ook de rol van makelaar de Looze werd uitputtend beschreven.

Ada voelde zich inmiddels hartstikke eenzaam, en ze verveelde zich dood en zag om de ramp compleet te maken nu ook nog haar uitzicht waar ze toch wel aan gehecht was geraakt, opeens verdwijnen. Dat alles was voor haar genoeg geweest om naar de door een zekere van Dinthen georganiseerde bijeenkomst te gaan waarbij de bewoners van de wijk Amfibieënbuurt werden opgeroepen om ‘krachtig’ hun stem te laten horen.  Dat laatste viel tegen, er waren maar vijf aanwezigen, maar dat was goed te verklaren door de ongelukkig gekozen datum, die samenviel met Europees voetbal. “Beter vijf mensen, die er voor gaan dan een massa, die uiteindelijk toch niets doet,” vatte van Dinthen de bijeenkomst goed en vooral optimistisch samen. Het vermogen om van een nood een deugd te maken, had hem ook verder gedurende de verdere campagne niet verlaten. Samen met Ada had hij huis-aan-huis folders verspreid en via de  sociale media een platform opgebouwd waarbij hij de bewoners van de Amfibieënbuurt goed op de hoogte hield van alle verschrikkingen die hen van de kant van de Gemeente te wachten stonden.  Zijn belangrijkste argument vond Ada eigenlijk best grappig. Hoewel van Dinthen zelf alweer tien jaar in de Polder woonde, was hij net als bijna alle andere bewoners uit de Amfibieënbuurt afkomstig uit Rotterdam. Toch was de slogan ‘De Polder moet de Polder blijven’ merkwaardig goed in de Amfibieënbuurt aangeslagen, juist onder de Oud-Rotterdammers. Het had van Dinthen zelfs op het idee gebracht om mee te doen met de lokale verkiezingen. Hierbij werd hij onbedoeld geholpen door de Gemeente, die het nieuwbouwplan wel in de ijskast zette, maar weigerde om officieel toe te geven dat men het plan had opgegeven.  In bijna ieder huis in de Amfibieënbuurt hing een grote poster voor het raam met daarop een prachtig polderlandschap met alleen in rode letters daaronder. ‘Ook na de verkiezingen.’

Om een echte politieke partij te worden, bleek er opeens van alles te moeten worden geregeld. Er werd een vereniging opgericht met als voorzitter van Dinthen en met Ada in de eervolle positie van secretaris. Hoewel de naam ‘Ons Belang’ misschien bij politieke tegenstanders wel de nodige afkeer zou kunnen wekken, was de bijbehorende afkorting ‘OB’ lekker duidelijk. Daarna moest er natuurlijk een lijst worden opgesteld om mee te doen met de verkiezingen. Om hun trouw vanaf het eerste uur te belonen, had van Dinthen een ontwerplijst opgesteld waarbij hij zelf uiteraard lijsttrekker was en Ada op een eervolle derde plaats was terecht gekomen. Alleen had van Dinthen, die zelf absoluut niet om voetbal gaf, de datum wederom onhandig gepland. Uiteindelijk waren alleen hijzelf, Ada en Loes op de vergadering verschenen. Loes was een net gescheiden en daardoor nogal een erg militante feministe. “Ik vind dat de nummer twee van de lijst een vrouw moet zijn,” was haar enige bijdrage aan de verder toch al korte vergadering. Van Dinthen wilde alleen maar zo snel mogelijk naar de bar en zo schoof Ada zonder enige discussie een plekje op naar de tweede plaats van de lijst. Ze vond het allemaal best, want het was natuurlijk best gezellig zolang het duurde, maar ze geloofde zelf absoluut niet in het succes van de OB.

Met haar scepsis had Ada van Dinthen onrecht aangedaan. Met wat handig knip- en plakwerk had hij een verkiezingsprogramma in elkaar geschoven, waar echt niemand iets tegen kon hebben. Verder beperkte van Dinthen zijn publieke optredens tot het uiterste. “We kunnen hoogstens wat verkeerds zeggen,” zei hij steeds tegen Ada. “En als het alleen maar gaat om het mooie plaatje, sturen we jou.” Ada had het maar een dubieus compliment gevonden. Maar Ada moest wel toegeven dat het allemaal kinderlijk eenvoudig, maar ook nog verrassend effectief was gebleken. Op de avond van de verkiezingen in het stadhuis bleef Hoekse Belangen de hele avond op winst staan en bleef de OB op nul zetels steken. Om hen heen werd al wat gelachen, maar van Dinthen hield zijn hoofd koel. “Wacht maar,” hield hij vol. “Als de uitslagen van het stembureau Wijkcentrum Amfibieënbuurt binnen komen, wordt het allemaal in een keer anders.”  Het geroezemoes in de hoek van Hoekse Belangen verstomde opeens. “Ze hebben het net van hun wethouder gehoord,” zei van Dinthen met een grijns van oor tot oor op zijn gezicht. Die wethouder stond inderdaad nogal geagiteerd tussen zijn partijgenoten. Het volgende ogenblik kwam de nieuwe prognose op het grote scherm in de zaal. Hoekse Belangen zakte een zetel, maar bleef met vier zetels wel de grootste in de raad. Alleen schoot het OB opeens omhoog van nul naar twee zetels. Van Dinthen omhelsde Ada, maar die liet het allemaal maar even over zich heen komen. Het laatste stembureau was het buurtschap Achterdijk en iedereen wist al dat die ‘boerenstemmen’ naar de christelijke partijen zouden gaan. Aan de einduitslag deed het allemaal niets meer toe of af.

Na de verkiezingen bleek alleen dat ook in de Polder actievoeren tegen de gemeente iets heel anders was dan het besturen van diezelfde gemeente. Hoewel Hoekse Belangen van vijf naar vier zetels was gegaan, leverde ze net als altijd sinds de jaren tachtig samen met de christelijke combinatie van partijen allebei een wethouder. De liberale burgemeester maakte het drietal rond. Omdat Hoekse belangen heel goed begreep waar het onverwachte en in hun ogen onverdiende verlies vandaan kwam, werd gelijk na de verkiezingen een streep gehaald door het grote nieuwbouwproject. Daarmee was de eigenlijke bestaansreden van OB al twee maanden na de verkiezingen feitelijk opgeheven. Ada merkte het vooral aan het optreden van van Dinthen. Nu hij min of meer zijn doel in het leven had verloren, liet hij steeds meer verstek gaan. Hij kwam nog steeds keurig naar de maandelijkse raadsvergadering, maar het was wel duidelijk dat het allemaal niet meer echt interesseerde en ook de rol van fractievoorzitter liet hij steeds meer over aan Ada, die daar overigens helemaal niet blij mee was. Ze had al genoeg te doen.

Door dit alles was Ada nu dus ook aanwezig op de voor het publiek gesloten vergadering voor fractievoorzitters waar eerst de financiële positie van de Lambertusschool werd besproken. “Oh ja,” zei de burgemeester. “ Ik heb nog iets.” Ada kon aan zijn gezicht zien dat hij het een verhaal vond dat hij graag wilde vertellen. “Het gaat over die Breuer,” zei hij met een grijns.  Hoewel de meesten begrijpend knikten, waren er toch ook een paar, die zoals Ada alleen maar vragend  keken. “Ik zal jullie even bijpraten,” zei de burgemeester. “Dorpsgenoot Breuer heeft hier in het dorp een zalencentrum overgenomen.” “En omgebouwd tot een spiritueel centrum,” vulde de Looze aan. “Volgens mij heb jij dat nog geregeld,” zei de burgemeester. De Looze knikte. “Harde onderhandelaar,” vulde hij aan. “Hoe het ook zij,” ging de burgemeester verder. “Daar dreigt nu discussie over te ontstaan. De afdeling Bijzondere Wetten is op bezoek geweest met de veiligheidscoördinator.”  Het zei Ada allemaal nog steeds niets, maar nu werd het blijkbaar spannend, want al die kerels kregen zo’n oplettende blik. “Allemaal in orde, maar…” zei de burgemeester, die blijkbaar nog al van cliffhangers hield, “alleen bleek er wel een ruimte te zijn waar onze brave afdeling Bijzondere Wetten niet zoveel raad mee wist.”  Iedereen was nu opeens één en al oor. Zelfs de notuliste keek op van haar werk en de gemeentesecretaris grijnsde, want die wist natuurlijk al lang waar het verhaal naar toe ging. “Het lijkt er op dat Breuer achterin het zalencentrum een ruimte heeft, die ook voor andere bezigheden kan worden gebruikt.” Het bleef stil tot Hendrikse van de Christelijke Combinatie zijn nieuwsgierigheid niet meer leek te kunnen bedwingen. “Wat voor ruimte?” vroeg hij indringend met het soort galm in zijn stem dat hem vast bij zijn achterban erg populair maakte. “Een SM ruimte,” zei de burgemeester, “tenminste, daar lijkt het wel op. Ik weet het natuurlijk niet zeker,” zei de burgemeester. “ik ben niet zo thuis in die materie,” haastte hij zich om te zeggen, “maar als ik het rapport zo heb gelezen, lijkt het daar wel op.” “Misschien is het een rare vraag,” zei Karremans, “maar wat gaat ons dat aan? Moet iedereen toch zelf weten?” Ada begreep die opmerking wel. Wat ging hun dit alles aan? “Ho,” zei de burgemeester. “Wij zijn hier niet aangesteld om moreel over onze dorpsgenoten te oordelen, maar het is wel een kwestie van vergunningen.”

“Nou,” zei Hendrikse, “wij hebben daar als partij wel een oordeel over.” Ada geloofde het graag, want Hendrikse had, al dan niet in partijverband, overal een mening over. “ja, ja,” zei de burgemeester berustend, “dat weten we.”  Er werd wat gegrinnikt. “Het gaat er nu om dat de gemeente er vanuit wil gaan dat een, al dan niet spiritueel, zalencentrum met een ruimte waar seksuele handelingen worden bedreven, kan worden aangemerkt als een bordeel.”

”Klinkt logisch,” zei Hendrikse bijna gretig. Het viel Ada op dat het hoofd van Hendrikse helemaal rood was geworden. “Dat soort viezigheid moet met wortel en tak worden uitgeroeid.” Wat vindt Breuer er eigenlijk zelf van?” vroeg de Looze. “Het is geen man, die zich dat soort dingen zomaar aan laat leunen.” De burgemeester keek naar een van de aanwezige ambtenaren. “De heer Breuer heeft aangegeven dat hij een spiritueel zalencentrum beheert en dat het, ik citeer nu: niet aan hem of aan de gemeente is om een oordeel over iemands seksuele of religieuze voorkeur te vellen. Als vormen van bondage of onderwerping, de spirituele beleving verdiepen, stel ik daar een ruimte voor beschikbaar.” Hendrikse, die bij ieder onderwerp waarbij ook maar iets van seks ter sprake kwam, altijd het hoogste woord had, lachte schamper. “Het is gewoon een parenclub; dat is het!” De ambtenaar keek neutraal voor zich. “Het ligt ben ik bang toch wat ingewikkelder,” zei de burgemeester. Volgens onze advocaat zou alles er vanaf hangen of een rechter inderdaad er vanuit zou gaan dat hier sprake is van een parenclub of van spirituele handelingen. “Niet dat ik het natuurlijk zelf goedkeur,” begon de Looze, “maar moeten we dit nou op de spits drijven?” Ada en alle andere aanwezigen wisten natuurlijk best dat de makelaar de Looze nogal eens zaken met die Breuer deed en dat was altijd ook voor de fractievoorzitter de Looze een belangrijk argument om soepel te zijn in het interpreteren van de wet. “Ik denk het niet,” zei Hendrikse scherp. “Dit soort activiteiten willen we hier niet in ons dorp.” Hij keek de Looze vernietigend aan en die maakte zo te zien binnen een paar seconden de afweging dat het schandaal met de Lambertusschool weleens een stuk groter zou kunnen worden dan alle leed rond een mogelijk verloren klant. Ada kon tijdens de oorverdovende stilte, die op de opmerking van Hendrikse volgde, bijna de Loozes hersens horen kraken. Karremans gaf Ada een knipoog. “Heeft het nog zin als wij ons er ook partijpolitiek nog mee bemoeien?” vroeg hij. “Was ik bijna vergeten,” zei de burgemeester met een betrapt gezicht. “Breuer heeft de leden van deze commissie uitgenodigd om, als zij willen natuurlijk, zelf eens een keer een kijkje te komen nemen.” Hendrikse lachte weer schamperend, maar Karremans, die toch niets van Hendrikse had te verwachten, knikte een keer bedachtzaam. “Misschien moet ik dat toch eens doen,” zei hij nadrukkelijk. De Looze, die natuurlijk veel afhankelijker  van Hendrikse was, keek naar de grond. “Een goed idee,” zei Ada, die een beetje misselijk werd van de zedenprekerei van Hendrikse. “Misschien ga ik wel mee.”

“Ik zou maar oppassen,” zei de Looze nu weer met een glimlach. “Ik ken Breuer; je lijkt me helemaal zijn type.” “Ik kan wel voor me zelf zorgen,” zei Ada zelfverzekerd en ze meende het. De meesten van die kerels waren watjes. “Kom,” zei de burgemeester, die er goed is was om sfeer aan te voelen, “we nemen allemaal nog een borrel en dan gaan we op huis aan.”

donderdag 8 januari 2015

Miep XXII (44.000 Woorden II) Slot

Op de Botersloot gonsde het inmiddels van de activiteiten. Het gebouw van de bibliotheek was al sinds 1923 in gebruik en het werd duidelijk tijd voor een nieuw gebouw. Het zou meer dan alleen een boekenpakhuis moeten worden, maar eerder een ontmoetingsplek voor alle Rotterdammers. Miep mocht meedenken via een van de talloze ‘meedenkgroepen’ over een programma van eisen. Volgens een paar collega’s moest er meer rekening met computers worden gehouden, maar Miep moest het nog zien. “We zijn hier niet bij de Thunderbirds,” was haar niet echt sterke, maar effectieve verweer. Je kreeg er de lachers mee op je hand en dat was vaak genoeg om iedere discussie in de kiem te smoren. Zo langzamerhand begon Miep door te krijgen hoe het spelletje werd gespeeld. Als iets fout ging, beperkte ze zich tot: “blond hè” en dat was gezien haar donkerbruine haarkleur extra effectief. Verder schoof ze fouten zoveel mogelijk door naar anderen. Uiteindelijk werd ze op die manier zelfs lid van de stuurgroep en dat was toch weer stapje in de goede richting. “Je wordt net zo’n rat als iedereen,” was Anders’ enige commentaar, maar hij leek er inmiddels niet echt meer te zitten. Het was eerder als compliment bedoeld.

De bijeenkomst van de stuurgroep werd onder voorzitterschap van de directeur gehouden in de Grote Leeszaal. Het was hetzelfde zaaltje waar ze nu alweer een paar jaar geleden Anders voor het eerst weer had ontmoet. De directeur zat een beetje verveeld voor zich uit te kijken. Miep begreep het wel; bij het eerste plan was je nog enthousiast, maar bij het vijfentwintigste aanpassingsvoorstel van een bibliothecaresse, die nou net haar hobbypuntje onderbelicht vond in alle andere wijzingvoorstellen met hobbypuntjes van andere bibliothecaressen, ging het toch allemaal een beetje tegen staan. “we stoppen er mee,” had hij tegen het kleine groepje vertrouwelingen gezegd waar Miep inmiddels ook toe behoorde. “We geven gewoon iedereen gelijk en ik zoek ergens een kant-en-klaar gebouw  uit en dat laat ik gewoon in Rotterdam neerzetten. Zolang het maar niet uit Amsterdam of Den Haag komt, zal je zien dat het niemand opvalt. Al moet het uit Amerika of Canada komen; ik vind het allemaal best.” Die voorkennis maakte dat ook Miep wat minder alert was toen Beatrijs uit ging leggen dat er voor de kinderbibliotheek veel meer ruimte moest worden gereserveerd. Iedereen kon kletsen wat hij wilde; het was toch allemaal volkomen zinloos.

Verrek, dacht Miep. Dat is Cora, de vriendin van Rogier. Het was natuurlijk jaren geleden dat ze Cora voor het laatst had gezien, maar ze was het toch wel overduidelijk. Dat korte haar stond Cora inderdaad een stuk beter, maar het maakte haar nog wel wat mannelijker dan ze hiervoor al had geleken. Miep had al eerder weleens gedacht dat Rogier homo was en alleen daarom op de nogal masculiene Cora was gevallen. Zou Cora eigenlijk lesbisch zijn?  vroeg Miep zich af. Maar haar diepe gedachten over de seksuele gerichtheid van Cora werden al gauw onderbroken door het verhaal dat Cora ging vertellen over kleurstelling van de nieuwe bibliotheek. De directeur had duidelijk aangegeven dat er over de inrichting op details best nog wel met hem viel te praten. “Je moet iedereen tenminste iets gunnen,” was zijn cynische commentaar geweest. Miep besloot daarom maar, dat het nu wel de moeite waard was om op te letten. Cora had een vrij obligaat verhaal over frisse kleuren en dat die complementair aan de boeken en de buitenwereld moesten zijn. “We moeten de buitenwereld de bibliotheek binnenhalen.”  Miep zag dat de directeur zijn aandacht aan het verliezen was. Het was natuurlijk ook allemaal geklets in de ruimte, maar ja, Cora moest nou eenmaal ook haar brood verdienen; dat begreep Miep ook wel. Na de presentatie, die Cora kundig had verlucht met een aantal dia’s was er ruimte voor commentaar. Er werden een paar vragen gesteld, zodat die personen naderhand met de notulen aan de hand, hun aanwezigheid konden bewijzen. Daarna bleef het stil, tot de directeur het verlossende woord sprak. “Heel interessant,” zei hij. “Ik denk dat we allemaal een hoop hebben opgestoken.”  Voor Miep, die haar promoties bijna allemaal te danken had aan lief lachen en veel zwijgen, was het altijd verrassend hoeveel mensen zich juist omhoog probeerden te praten. Alle al dan niet gemeende adhesiebetuigingen werden keurig genotuleerd. De directeur had zich uit de discussie terug getrokken. Nu de prima donna geen geluid meer maakte, was het podium aan het koor en dat zong vals, maar trouwhartig zijn lied van instemming. Miep nam een slok van haar koffie. Waar zou die eigenlijk vandaan komen?  Sinds april van dit jaar was Portugal weer een democratie of iets dat daarop leek. Ook als het koffie uit Angola was, kon dat weer gewoon, want Portugal wilde nu opeens versneld van koloniën af. Krijgt Jarno na al die jaren toch nog gelijk, dacht Miep. Niet de talloze moties en petities van het Aksie Komité , maar militair ingrijpen door ontevreden officieren en cadetten had het regime ten val gebracht. De televisieopnamen van de cadetten, die aan het einde van de nacht met verbeten gezicht waren opgemarcheerd naar de radiostations van het straatarme land hadden op Miep een grote indruk gemaakt. “En nu verder,” was het enige commentaar van Anders geweest. Soms was het echt net Henk.

Na de bijeenkomst zocht Miep Cora nog even op. “Jeetje,’zei Cora tegen Miep. “Ik had je echt niet herkend. Je bent een dame geworden.” Miep lachte even ijdel. “liefde,” zei ze. “Ben jij nog steeds met Rogier?” Cora knikte trots; Miep bedacht dat zich waarschijnlijk had vergist. Aan de andere kant: misschien wisten ze het zelf niet eens. “Weet je nog van die Klara,” begon Miep. “Arme meid,” viel Cora in. “Arme meid?” vroeg Miep verbaasd. “Waarom een arme meid?” Cora schudde haar hoofd bedenkelijk bij de herinnering. “Nadat die zak jou had gedumpt, heeft hij gelijk aangepapt met dat kind.” “Welke zak?” vroeg Miep. “Paul Anders,” zei Cora fel. “Wees maar blij dat je van hem af was.” Miep deed haar mond open en sloot hem daarna gelijk weer. “Want?” vroeg ze verbaasd. “Vond je dat hij ridderlijk was?” vroeg Cora. “Hij maakte het uit met een briefje en dat briefje liet hij ook nog door dat arme kind aan je geven. Maar goed, ze deed het om dat ze tot over haar oren verliefd was op die vent.”  “Maar dat briefje heeft Klara toch geschreven?” vroeg Miep. Cora schoot in de lach, maar het was een schamper lachje. “Wat denk je nou zelf?  Ik was er bij toen die lul het schreef en het aan Klara gaf.  Miep voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken. “Wist je dat niet?” vroeg Cora. “Jammer, hij was er maar al te trots op. Hij en die gruwelijke vriend van hem, die Aert, hadden dat kind helemaal in de klem. Ik ben best modern hoor, maar een menage a trois, zoals Anders, Aert en die achterbakse Dorinde hadden, zou voor mij ook te veel zijn . Eigenlijk een menage a quatre, maar dat zeg je geloof ik zo niet.” Miep ging zitten. “Klara is toch bij Anders weg gegaan, omdat ze met een directeur van de Unilever had aangepapt?” “Ik weet niet wie jou heeft bijgepraat,” zei Cora, “maar dat kind kon er niet meer tegen. Ze is er vandoor gegaan met de staart tussen haar benen. Gelukkig had ze nog familie in Frankrijk.” Miep bleef stil zitten. “Trek het je niet aan,” zei Cora, “wees maar gewoon blij dat je bent ontsnapt. Weet je wat het erge was? Die gek had ook nog steeds een oogje op je. Hij pestte Klara er vaak genoeg mee dat hij haar, als ze niet zou luisteren, zou inruilen voor jou. Volgens mij wist hij zelfs dat je in de bibliotheek werkte.” Cora legde haar hand op haar schouder. “Trek het je nou niet aan,” zei ze. “Jij kon er allemaal niets aan doen en wees blij dat je nu wel gelukkig bent.” Miep knikte een keertje en bleef daarna als bevroren zitten. Cora, die haar verwarring verkeerd uitlegde, gaf haar nog een schouderklopje. “Het komt heus wel goed met die arme Klara hoor.” Ze stond op. “Ik zie je nog wel, want wij gaan voor de bibliotheek ook een aantal filialen opknappen.”  Door voorzichtig in en uit te ademen, wist Miep zich te herstellen. Die klote yoga was toch nog ergens goed voor, bedacht ze, maar het liefst was ze gaan braken. Ze voelde zich als de hoofdpersoon van zo’n baksteendikke Duitse roman waarbij je van te voren al wist dat het op bladzijde vijhonderdzoveel slecht met hem afliep, ondanks alle eerdere aanwijzingen naar het tegendeel. Ze haatte dat soort boeken, ze haatte Anders en ze haatte vooral zichzelf.

Toen Miep thuis kwam, was Anders al thuis. Hij had voor zichzelf alvast een wijntje ingeschonken. “Wil jij ook?” vroeg hij. “Graag,” zei ze, maar ze kon hem niet aankijken. Anders ging de wijn pakken. “Was het nog een beetje zinnig?” vroeg Anders. “Het gebruikelijke gezever,” zei Miep. “Kom eens hier,” zei Anders. Ze ging op zijn schoot zitten en drukte zich tegen hem aan. Hij gaf haar een kus in haar nek. “Ik houd van je,” zei hij. “Ik ook van jou,” zei Miep terwijl zich stevig aan hem vastklampte.

 
Mieo XXI (44.000 Woorden II)

Miep had haar eigen matje mee genomen, maar achteraf had dat niet gehoeven. Het hele gezelschap bestond naast Miep en Aert uit drie vrouwen en een man. Miep had er lang over nagedacht en uiteindelijk met haar volle verstand besloten dat ze toch best één keer naar een yogales van Aert kon gaan. “Leuk dat je er bent,” zei Aert vriendelijk, maar blijkbaar geen moment verrast. Hij omarmde Miep als een goede langdurige vriendin en drukte haar even tegen zich aan. Miep duwde hem een stukje van zich af. Aert negeerde dat en lachte vriendelijk. “Waar is Dorinde?” vroeg Aert. “Die is bezig,” zei  Aert. “Zit ze vast?” vroeg Miep een beetje uitdagend. “Nee hoor,” zei Aert, “die plek is nog helemaal vrij.” Miep glimlachte zuurzoet. “Zullen we maar beginnen?” vroeg Aert.

Omdat Miep een goede conditie had en verder ook best wel lenig was,al dat hangen aan boeien en kruizen was toch wel ergens goed voor, kon ze de oefeningen goed bijhouden. Een paar keer had ze even moeite met een houding, maar over het algemeen ging het allemaal best goed. “Je deed het prima,” zei Aert na afloop en Miep had het idee dat er dit keer geen dubbele bodem in zat. “Zullen we allemaal nog even wat drinken?” In Dorindes grote keuken stond een tafel waaraan een normaal gezin gemakkelijk zou kunnen eten. “Wat willen jullie?” vroeg Aert. De meesten wilden thee en Miep besloot zich daar maar bij aan te sluiten. Er werd wat gekeuveld over koetjes en kalfjes. Om half tien nam het gezelschap afscheid. “Blijf jij nog even,” vroeg Aert aan Miep. Miep bleef enigszins wantrouwig, maar toch zitten toen Aert de rest uit liet. Aert ging tegenover Miep aan de tafel zitten. Zijn flirterige houding was nu volkomen verdwenen. “Waarom ben je eigenlijk toch nog gekomen?” vroeg hij. “Ik weet dat Anders hier vast niet blij mee is.” Miep haalde haar schouders op. “Ik weet het eigenlijk niet,” zei ze. “Eens kijken.”

“Een keer de hei overzien,” vulde Aert begrijpend aan. “Zoiets,” zei Miep. “Ik had trouwens wel wat meer van je verwacht.”

“Je had verwacht dat ik beter mijn best voor je zou doen.,” zei Aert. “Nou,” zei Miep, “eigenlijk wel.” Ze vond zichzelf wel heel eerlijk. “Zou je er op in zijn gegaan?” vroeg Aert. “Eigenlijk weet ik dat niet,” zei Miep. “Ik vind je echt heel spannend, maar ik  weet niet of ik alles voor jou op zou willen offeren. Als ik niet met Paul zou zijn, was ik zondermeer voor de bijl gegaan.” Aert lachte een keer. “Mira, je hebt een gave om mensen  op een hele charmante manier de bons te geven.” Hij keek haar weer serieus aan. ”Nou,” zei Miep lachend. “Ik heb je toch niet de bons gegeven.” Aert keek haar een beetje ironisch aan. “Tuurlijk wel,” zei hij. “Je doet het charmant, maar je doet het wel.” 

“En jij?” vroeg Miep, die vond dat Aert ook best wel wat mocht vertellen. “Ben je teleurgesteld?”  Aert knikte een keer. “Wel en niet,” zei hij. “Wel, omdat ik mezelf veel leuker vind dan Paul en ik niet uit kan staan dat je mij niet wil.  Aan de andere kant vind ik het wel heel leuk voor Paul dat hij nu eindelijk zijn echte grote liefde heeft gevonden.” Het leek allemaal gemeend. “Ik houd echt heel veel van hem,” zei Miep. “Dat bedoel ik niet,” zei Aert. “Ik geloof best dat jij van hem houdt. Dat overkomt hem, met alle respect, wel vaker, maar hij was voor het eerst jaloers en dat heb ik nog nooit zo meegemaakt.”

“Want?” vroeg  Miep. “Ach,” zei Aert, “Paul en ik hebben heel wat vriendinnetjes gedeeld, maar in jouw geval begint hij opeens te piepen.” “Goh,” zei Miep cynisch, “wat kinderachtig.”

“Sorry,” zei Aert, “maar eigenlijk wel.” Miep wist eigenlijk niet wat ze nu voelde. Het was natuurlijk heel leuk om te horen dat zij Anders’ grote liefde was, maar het feit, dat Anders hiervoor blijkbaar zonder enig hartzeer wel zijn vriendinnetjes met Aert had gedeeld, deed haar zeer. “En Klara?” vroeg Miep. “Klara is apart verhaal,” zei Aert. “Dat moet je maar een keer aan hem zelf vragen.”

“Hoe zit het nou tussen jou en Dorinde?” vroeg Miep. “Nieuwsgierig?” vroeg Aert. “Je wil het niet weten,” antwoordde ze. “Wij hebben een voor buitenstaanders misschien wat eigenaardige relatie, maar voor ons werkt het prima.” Miep begreep wel dat Aert niet snel de spannende details met haar zou willen delen; zeker niet nu ze hem zelf, hoe charmant ook, had afgewezen. “Zoiets zei Paul al,” zei Miep. “Ach,” zei Aert een beetje ironisch, “wat aardig.” Miep vond het een vreemde reactie, maar ze schatte in dat doorvragen verder geen zin had. Miep stond daarom op. “Ik wil je best een afscheidskus geven,” zei ze, “maar een alleen een nette.” Aert glimlachte en maakte een lichte buiging. “Je bent een dame,” zei hij. “Ik begrijp best wat Paul in je ziet. Heel ander dan..” “Die jonge grietjes,” vulde Miep nijdig aan. “Je lijkt zijn moeder wel.” Aert moest er om lachen. “Pauls moeder, dat is pas een heks.” “Vertel mij wat,” zei Miep, “maar sinds ik iets weet van de fabricage van chocola vindt ze me wel een stuk aardiger.” “Ik hoorde zoiets,” zei Aert. “Slim van je.”

Toen Miep binnenkwam, keek Anders haar aan. Miep had alleen het idee dat hij dwars door haar heen keek, maar ze kon het zich natuurlijk ook verbeelden. “Was het leuk?” vroeg hij. “Zeker,” zei Miep. “erg leuk.” Anders vroeg niet door, maar juist dat maakte Miep nog wantrouwiger. Hij wist vast iets en speelde met haar als een kat met een muis. De rest van de avond vroeg Anders helemaal niets over het uitje van Miep en haar collega’s en ze werd steeds wantrouwiger. Aan de andere kant maakte Anders een wel erg ontspannen indruk. Hij was er  misschien wel gewoon in getrapt. “Hoe was het met Esther?” vroeg terwijl hij voor Miep en zichzelf een wijntje inschonk. “Goed,” zei Miep. “Gelukkig maar,” zei Anders. “Lul,” zei Miep. “Je weet het allemaal best!” Anders keek haar net iets te geamuseerd aan om echt onschuldig te zijn. “Wat bedoel je?” vroeg hij. “Dat weet je best,” zei Miep. Anders pakte de beide glazen en ging weer zitten. “Ik geloof best dat dit bij Henk en hoe die andere vriendjes dan ook heetten, werkte, maar daar ben ik dan weer niet van de onder de indruk,” zei Anders. “Jij ging naar Aert en nu ben je boos op mij. Het is misschien raar, maar ik heb toch het idee dat dit toch de omgekeerde wereld is.” Miep stopte met schreeuwen. Het was haar natuurlijke manier van verdedigen, maar bij Anders werkte het nou eenmaal niet. Haar boosheid was als sneeuw voor de zon verdwenen. “Sorry,” zei ze. Anders zei helemaal niets; hij keek haar alleen maar aan. Zijn blik was een vreemde mengeling tussen interesse en geamuseerdheid. Waarom werd hij niet gewoon woedend, zoals Henk?  “Er is echt niets gebeurd,” zei Miep. “Heus niet; ik zweer het je.” Anders bleef maar zwijgen en Miep werd langzaam gek. Ze kroop op de bank en begon te huilen. Anders nam een slok van zijn wijn. “Ik geloof je,” zei hij. Miep kroop tegen hem aan. “Er is echt niets gebeurd,” zei ze.”Ik zei toch al dat ik je geloofde,” zei Anders.

Die avond in bed moest Miep nog denken aan de vrouw van de NVSH. Je moest geen seks hebben uit schuldgevoelens. Anders poetste zijn tanden, maar Miep was alvast in bed gaan liggen. Tegen Anders nadrukkelijk verbod in , had ze snel de blinddoek, knevel, handboeien en de plak uit het nachtkastje gepakt. Ze legde de plak goed zichtbaar op het kussen van Anders. Het was de eerste keer dat ze het allemaal zelf om deed en ze merkte dat het niet eens heel erg gemakkelijk was. Ze blinddoekte zichzelf en dat ging nog redelijk simpel. Haar knevel was onderdeel van een masker dat voornamelijk uit leren riempjes bestond. Het duurde echt even voor ze door had hoe dat in elkaar zat. Het hielp natuurlijk niet dat ze alles op de tast moest doen. Ingewikkeld, dacht ze. Eerst deed ze hem niet te strak, maar ze wilde vooral niet smokkelen en daarom trok ze het riempje dat de knevel in haar mond hield, nog even iets strakker aan. Daarna moest ze op de tast haar handboeien weer terug vinden. De eerste pols was gemakkelijk, maar de tweede was moeilijk. Het bed bleek op de tast dichterbij dan in haar gedachten. Ze vloekte gesmoord toen ze haar knie stootte tegen het bed. Ze merkte trouwens ook dat ze de knevel in haar streven om het vooral maar goed te doen veel te strak had aangetrokken.  Ze kroop moeizaam op het bed. Vooral opletten dat ze er niet afviel. Ze bleef stil op haar buik liggen wachten tot Anders kwam. Omdat de knevel nu toch wel erg ongemakkelijk ging zitten, hoopte ze maar dat hij snel kwam.

“Wel, wel,” hoorde Miep Anders zeggen. Zonder verder iets te zeggen, pakte hij haar hoofd bij haar haar. Hij  trok haar zachtjes naar zich toe. Hij maakte het riempje dat haar knevel zo veel te strak op zijn plaats hield even los. Toen hij het riempje weer vast maakte, zat haar knevel stuk beter. “Dankuhh,” mompelde ze. “Of wij ons ook schuldig voelen,” zei Anders ironisch. Hij hield haar goed stevig bij haar nek vast. Haar hoofd drukte op het bed. “Schuldgevoel bestaat natuurlijk alleen wanneer er ook schuld is.” Miep had zichzelf niet echt in de ideale positie gebracht om goed te kunnen onderhandelen. Aan de andere kant was ze daar ook weer niet voor in de stemming. Die hufter wist toch zelf wel ook heel goed dat er niets was gebeurd. Aan de andere kant wist ze zelf beter dan wie ook hoe weinig het had gescheeld. Het feit dat Anders niets deed, haar alleen maar vasthield, maakte het alleen maar erger, maar daar deed de zak het natuurlijk om. Ze voelde haar tranen achter haar blinddoek opwellen. Hij liet haar gewoon maar een beetje zwemmen. In haar wanhoop probeerde ze haar hoofd op te tillen, maar Anders hield het met groot gemak stil op het bed. De eerste slag van de plak deed pijn, maar voelde voor alles als een bevrijding. Ze beet in haar knevel en liet haar hoofd op het bed vallen. Ze ontspande zich even. Hij had haar nu blijkbaar toch vergeven. De volgende slagen kwamen daarom harder aan dan normaal. Als je met beleid je billen aantrok, deden de slagen nu eenmaal minder zeer. Miep merkte het amper en trok daarna weer snel haar billen bij elkaar. De slagen bleven komen, maar de pijn gaf haar vooral een gevoel van opluchting. Blijkbaar had de bestraffing op Anders ook zo zijn effect, want de slagen hielden op. Anders duwde haar benen uit elkaar. Hij beet in haar billen. Mieps kreten werden gesmoord door de lakens. Anders duwde voor zijn doen ongekend ruw door. Blijkbaar was de bestraffing nog niet ten einde. Terwijl Anders’ penis in Mieps kont verdween, kwam ze bijna klaar. “Als je dat maar laat,” zei Anders. Met moeite hield ze zich in. Anders had daar zelf blijkbaar allemaal minder moeite mee. Toen hij zich uit haar terugtrok, was zijn  penis nog steeds even hard. Hij draaide haar op haar zij. Nadat hij de knevel uit haar mond had losgemaakt, duwde hij zijn penis naar binnen. Miep zoog er fanatiek op. Als ze het met zuigen, goed kon maken, zou dat in ieder geval doen. Anders kwam in haar mond. “Alles doorslikken,” commandeerde hij volkomen overbodig. Of ze ooit iets anders van plan geweest. Nadat Anders nog wat had nagehijgd, maakte hij Miep los. “Zo Miraatje van me,” zei hij, “wat moet ik nou met jou?” “Het was de eerste keer dat hij haar ‘Mira’ noemde terwijl ze samen waren. Ze bleef tegen hem aan liggen. “Waarom maakte je eigenlijk gelijk mijn knevel wat losser?” vroeg ze. Anders schoot in de lach. “Ik zag dat je hem veel te strak deed.”

“Hoelang stond je al te kijken?” Anders gaf haar een kus. “Vanaf het moment dat je je blinddoek had om gedaan.” Miep deed alsof ze zich van hem af wilde draaien, maar Anders drukte haar tegen zich aan en ze bleef braaf liggen. “Je stommelt altijd overal naar binnen,” zei Miep nijdig, “en prompt nu wist je je stil te houden.”  Anders lachte. “Het was een lief gezicht, vooral omdat je zo’n haast had om klaar te liggen voor ik binnen kwam.” Soms kon Miep Anders wel villen.“Ik zou je moeten vermoorden,” zei Miep. “Wacht maar tot ik dadelijk slaap,” zei Anders. “Dan is het wel zo gemakkelijk.” Miep moest toegeven dat hij een punt had; Anders sliep altijd als een baby. “Er komt inderdaad een nacht dat jij niet meer wakker wordt.”

 “Mooie dood,” stelde Anders droog vast. “Had Aert nog eigenlijk wat te vertellen?” vroeg Anders. “Dat ik de liefde van je leven ben,” zei Miep. Anders gaf haar een kus. De altijd zo zelfverzekerde Anders keek nu toch een beetje gegeneerd. Miep kuste hem. “Zie je wel,” zei ze plagerig, “je kan helemaal niet buiten me.” Het andere verhaal over het gemak waarmee Anders zijn vriendinnetjes dumpte en deelde, hield ze maar voor zich. “Verder nog iets?”  vroeg Anders. “Nee hoor,” zei Miep. “Dit was bovendien voor jou al pijnlijk genoeg.”

dinsdag 6 januari 2015

Miep XX (44.000 Woorden II)

Het feestje was totaal anders dan Miep had verwacht. Met een naam als Aert had ze een hockeyjongen verwacht, maar in plaats daarvan was de gastheer gekleed in een spijkerbroek een lang paars hemd uit India. Hij had een bijpassende kralenketting om. Hij stond in het midden van de grote schitterend ingerichte huiskamer toen Miep en Anders binnenkwamen. Het was onduidelijk of Aert hen wel zag, want hij bleef met zachte stem staan praten.  De andere aanwezigen waren bijna allemaal ook wat alternatief, veel paars en zwart, gekleed. De vrouwen vielen vooral op door hun wel zwartomrande ogen. Het gebral dat Miep had verwacht, bestond in werkelijkheid uit een, hopelijk beschaafd, maar in ieder geval zacht gemompel. “Ha,” zei Aert, die Miep en Anders nu op had gemerkt. Anders stelde haar aan Aert voor. “Leuk dat jullie er zijn.” Hij gaf Miep een hand en bekeek haar met grote interesse. Hij begroette haar niet zo zeer; hij taxeerde haar, bedacht Miep zich. Ze had het idee dat ze geen geheimen voor deze man had. Daarna begroette Aert Anders met grote hartelijkheid. “Leuk dat je er bent,” zei hij. “Volgens mij ken je de meeste mensen wel. Trouwens, was het leuk in de Ardennen?” “Absoluut,” zei Anders. Aert knikte mild goedkeurend. “Absoluut moet het zijn,” zei hij. Voor het gesprek zich verder kon ontwikkelen, kwamen er alweer nieuwe gasten binnen. “Wij pakken wel even wat te drinken,” zei Anders. Aert maakte een verontschuldigend gebaar. “Heel leuk dat je er bent Mira,” zei hij tegen haar. “Ik zie jullie dadelijk nog wel en dan proberen we even bij te praten.”

“Ik had me dit totaal anders voorgesteld,” vertelde Miep aan Anders. “Bij een naam als Aert verwacht je toch veel eerder een hockeyjongen.” “Bijna goed,” antwoordde Anders. “Aert was bijna geselecteerd voor de Olympische spelen in München, maar hij wilde zelf niet. Hij kan, als hij dat wil, echt vreselijk goed hockeyen.” Miep wilde het graag geloven, want ze vermoedde dat onder dat grote hemd uit India een sterk afgetraind lichaam te vinden was. “Wat doet hij eigenlijk?” vroeg ze geïnteresseerd. “Hij reist veel,” zei Anders. Hij komt veel in India en daar bestudeert hij yoga. De rest van zijn tijd is hij in Nederland en geeft hij yogales. “Die lessen leveren blijkbaar nogal wat op,” zei Miep. Anders keek haar vragend aan. “Een huis als dit lijkt me duur,” zei ze. Anders schoot in de lach. “Dit huis is helemaal niet van Aert,” zei hij. “Aert heeft een klein appartementje ergens in Noord en natuurlijk zijn huisje in de Ardennen. Dit is het huis van Dorinde. Als Aert in Nederland is, woont hij altijd bij Dorinde. Misschien kan je beter zeggen dat hij hier resideert.” Miep vond het een verrassend, maar vooral een sterk verhaal. “Waar is die Dorinde dan?” vroeg Miep wantrouwig. Anders haalde zijn schouders op. “Geen idee,” zei hij. “Ze loopt hier vast wel ergens rond. We zien haar zo wel. Ze is een beetje anders dan anderen. Je onthoudt haar wel.”  De rest van het feestje werd veel gepraat over Krishnamurti, de grote of juiste kleine verschillen tussen theosofen en antroposofen en de invloed van de Maharishi op de Beatles. Miep beperkte zich tot knikken en vriendelijk glimlachen; dat had haar bij haar revolutionaire vrienden van een paar jaar geleden ook altijd prima geholpen. “Jij hebt een nieuw onderwerp om je in te lezen,” fluisterde Anders in haar oor. “De bibliotheek is overal goed voor,” zei Miep lachend. Aert kwam gezellig bij hen staan. “Bevalt het een beetje?” vroeg hij aan Miep. “Ja,” zei Miep, “best wel.” “Best wel,” herhaalde Aert, maar hij reageerde daar verder niet op. “Ik hoorde net dat jij yogalessen geeft,” zei Miep. “Klopt,” zei Aert, “als ik terug ben uit India en als ik een geschikte ruimte kan vinden. Maar dit seizoen in ieder geval.” “Waar?” vroeg Miep. “Hier,” antwoordde Aert. “Groot genoeg.” Hij keek Anders aan met een blik van verstandhouding die Miep niet beviel. Anders knikte een keer. “Het is hier inderdaad groot genoeg.”  “Waar is de gastvrouw trouwens?” vroeg Miep. “Ze zit vast,” zei Aert,  “maar ze hoopt nog te komen.” Anders nam Miep mee naar de tuin. Daar stonden een aantal andere vrienden van hem. “Wat is er eigenlijk met al die Aksie Komités gebeurd?” vroeg Miep toch een beetje verbaasd. Anders haalde zijn schouders op. “Toen ze er achter kwamen dat de wereld niet zo gemakkelijk te redden was, en de redders vaak net zulke onderdrukkers waren als hun voorgangers, zijn ze zichzelf gaan redden.” “Wel zo praktisch,” stelde Miep vast. “Weet je,” zei Anders, “je kan gemakkelijker zelf van naam veranderen, dan de wereld” Hij gaf Miep een kus om de angel uit de opmerking te halen, maar Miep voelde zich er toch niet prettig bij.

In de loop van de avond werd het gezelschap langzaam kleiner. Uiteindelijk waren alleen Miep, Anders en Aert nog over. Aert stond op. “Ik ben zo terug,” zei hij tegen Miep en Anders. “Wat gaat hij doen?” vroeg Miep. Anders haalde zijn schouders op. Aert kwam binnen met een mooie vrouw van begin veertig aan zijn arm. Ze liep wat moeilijk, maar Aert ondersteunde haar zorgzaam. “Dit is Dorinde,” stelde Aert de vrouw voor. Dorinde zelf zei niets, maar ging stil in een hoekje zitten. Miep wilde opstaan om de vrouw een hand te geven, maar Anders hield haar met een handgebaar tegen. “Laat haar maar even met rust,” zei Aert vriendelijk. “Dorinde moet even bijkomen.” Dorinde zelf zat in de hoek alsof het haar allemaal niet aan ging. “Willen jullie nog wat drinken?” vroeg Aert. Miep voelde zich wat ongemakkelijk met de nog altijd zeer zwijgzame Dorinde in de hoek van de kamer en had het liefst geweigerd, maar Anders wilde nog wel wat drinken. “Hoe waren de Ardennen?” vroeg Aert. “Leuk,” zei Anders. “Ja,” vulde Miep aan, “erg leuk.” “Leuk,” herhaalde Aert Mieps opmerking. Dat doet hij vaker, dacht Miep. Hij herhaalt je woorden en kauwt er op. Hij kauwt er op tot hij iedere nuance van je antwoord heeft geproefd. Hopelijk had hij dan nu wel geproefd dat Miep geen zin had om met een wilvreemde man de details van haar bezoek in de Ardennen te bespreken. “Leuk is goed,” zei Aert. Hij bleef even zwijgen of hij zijn eigen antwoord nog eens overdacht. “Nog iets bijzonders gedaan?” vroeg hij daarna, maar nu met de toon van iemand die gewoon naar een vakantie informeert. “Eigenlijk niet,” zei Anders. “Veel gewandeld en een paar plaatjes bezocht. Wat doet een mens zo in de Ardennen?” “Kanoën,” vulde Aert aan. “Dat, of abseilen,  maar met jouw hoogtevrees zie ik dat laatste niet snel gebeuren.” Miep keek Anders geamuseerd aan. “Dat wist ik helemaal niet,” zei ze. “Dat van die hoogtevrees.” Zo leerde ze toch iedere keer iets. “Al jaren,” zei Anders, die er blijkbaar niet mee zat. “Al als hij op een krant staat,” voegde Aert er aan toe. “Ja hoor,” zei Anders, “bijna.” “Je hebt gelijk,” zei Aert genereus, “maar een telefoonboek wordt toch wel een hele opgave voor mijn vriend Paul.” Dorinde begon opeens enige tekenen van leven te vertonen. Ze ging iets verzitten en keek Aert vragend aan. “Het is hier een rommeltje,” stelde Aert vast. “Dat heb je altijd na zo’n feestje. Ga alvast maar opruimen.” Dorinde stond op en begon de asbakken en de glazen naar de keuken te brengen. Miep wilde opstaan om te helpen. “Nee hoor,” zei Aert. “Dorinde doet het graag en ze wordt alleen maar zenuwachtig als iemand dingen van haar opbergt.” Het geheel had iets ongemakkelijks. “Okay,” zei Miep en ze bleef maar zitten. De rest van de avond praatten vooral Aert en Anders over koetjes en kalfjes. Miep zei niet veel; ze keek vooral iedere keer naar Dorinde, die zeer zwijgzaam bezig was de kamer op te ruimen. Toen ze daarmee klaar was, keek ze vragend naar Aert. Hij gebaarde dat ze weer kon gaan zitten. Miep voelde zich doodongelukkig onder de situatie en was blij toen ze eindelijk naar huis gingen.

“Dat is echt het raarste stel, dat ik ooit heb gezien,” zei Miep toen ze samen met Anders in de auto zat op weg naar huis. “Waarom?” vroeg Anders. “Die vrouw laat zich in haar eigen huis behandelen als een voetveeg.” “Dat kan je inderdaad  beter in een andermans huis laten doen,” zei Anders lachend. “Als je dit ooit bij mij zou flikken,” zei Miep. “Wat dan?” vroeg Anders geamuseerd. “Ik geloof dat ik je zou vermoorden,” zei Miep. “Vast niet,” zei Anders. “Ik zou echt heel erg boos op je zijn” stelde Miep haar standpunt een beetje bij. “Ze was net thuis en ze werd gelijk aan het werk gezet.” Wat ze precies had gezegd dat zo vreselijk grappig was, wist ze niet, maar Anders bleef er bijna in. “Lieverd,” zei hij. “Waar dacht je eigenlijk dat gedurende de avond onze Dorinde was?” ”Weet ik veel,” zei Miep geërgerd door Anders’ neerbuigende houding. “Ze zat ergens vast in het verkeer.” Anders deed oprecht zijn best om de grijns van zijn gezicht te poetsen. “Dat zei Aert niet,” zei Anders weer iets serieuzer. “Hij vertelde alleen maar dat ze vast zat.” “Waar was ze dan?” “Geloof me,” zei Anders. “Dorinde lag waarschijnlijk naakt en vastgebonden in de kelder en laten we eerlijk zijn; dan zit je ook erg vast.” Mieps ogen werden groot van verbazing. “Terwijl er boven in haar eigen huis een feestjes werd gevierd?” “Natuurlijk,” zei Anders, “en Aert was nu nog in een goede bui. Daarom mocht ze er nog even bij zijn.” “Waarom gaat ze niet naar de politie of een blijf-van-mijn-lijf huis?” vroeg Miep. “Waarom?” Nu was Anders oprecht verbaasd. Miep zei niets meer. Het was voor haar allemaal zo vreselijk duidelijk en dan vroeg Anders zoiets doms. “Aert zit drie maanden per jaar in India. In die tijd zou ze een ander slot op de deur kunnen zetten, twintig keer naar de politie kunnen gaan en een legertje advocaten achter Aert aan kunnen  sturen, maar na die drie maanden smeekt ze letterlijk of hij weer bij haar komt wonen.” Miep was geschokt. “Dorinde heeft geld zat. In die drie maanden dat Aert er niet is, is ze ook uitstekend in staat om haar zaken te regelen, maar als Aert er wel is, is ze zijn wel zeer nederige dienares. Daar kiest ze zelf voor.”

“Maar dan is zij eigenlijk de baas,” stelde Miep tevreden vast. “Haal je maar niets in je hoofd,” zei Anders lachend. “Ten eerste heb jij geen trustfonds, zoals Dorinde, en daarnaast vergeet je dat Dorinde volkomen verslaafd is aan Aert. En hij is slim, onze Aert, door steeds een paar maanden weg te gaan, weet hij de verslaving optimaal in stand te houden. Aert heeft haar nodig en daarom weet Dorinde dat hij altijd weer terug bij haar zal komen, maar zij zou zich ook geen raad weten als Aert er niet meer was.”  Miep moeste het even op zich in laten werken. “Is hij wreed tegen haar?” vroeg Miep nu toch wel enigszins onder de indruk was. Anders lachte even schamper. “Bij hem vergeleken, ben ik een zachtgekookt ei. Daarom geeft Dorinde ook de voorkeur aan Aert.” “Ik vind je gruwelijk genoeg,” zei Miep snel. Voor hetzelfde gemak vond Anders dat hij nog iets moest bewijzen en daar zag zij dan weer erg tegenop. “Ik dacht helemaal niet aan mezelf,” zei Anders een beetje geïrriteerd. Miep wilde het graag geloven, maar ze was toch blij dat ze het had gezegd. “Het is ook gemakkelijk voor Aert,” vervolgde Anders zijn verhaal. “Hij profiteert wel van Dorinde, maar volgens mij houdt hij niet van haar. Voor hem is het een bijna zakelijke overeenkomst.” “En zij?” Anders haalde zijn schouders op. “Zeg jij het maar? Wat is het verschil tussen liefde en een verslaving?” Miep wilde een tegenwerping maken, maar nu ze er voor het eerst van haar leven goed over nadacht, wist ze het antwoord eigenlijk ook niet. Hield ze van Anders?  Ze dacht van wel. Maar als ze er aan dacht dat ze hem zou missen, raakte ze net zo in paniek als vroeger haar vader deed wanneer zijn sigaretten op waren. Het zette haar aan het denken. Om haar eigen gedachtestroom te onderbreken, was het gemakkelijker om je op anderen te richten. “Een vreemde relatie,” zei ze. “Ach,” zei Anders. “Voor hen werkt het prima. Ze zijn al jaren bij elkaar.” Hij was er allemaal veel minder van onder de indruk dan Miep. “Ja,” zei Miep. “Dat is logisch; als het benauwend wordt, gaat hij weg.”

“Dat is hun keuze,” zei Anders. “Ik wil jou ook om heen hebben als het moeilijk wordt,”  Miep,  “sterker nog: juist als het moeilijk wordt.” Anders gaf haar een kus. “Dorinde heeft zoveel geld dat het leven voor haar niet snel moeilijk wordt. Ze is als kind echt ontzettend verwend en misschien wil ze het nu nog steeds goed maken. Ik heb echt geen idee.”

“Hebben al jouw vriendjes en vriendinnetjes zoveel geld?” vroeg Miep misprijzend. “Sommigen wel,” zei Anders. “Aert heeft geen geld, maar dat vind jij een profiteur.” Hij keek Miep een beetje uitdagend aan. “Vind je mij eigenlijk een profiteur?” vroeg Miep aan Anders. “Ik heb ook geen geld.” “Nou,” antwoordde hij ironisch, “zo heb ik het eigenlijk nog nooit zo bekeken, maar nu je het zo stelt.”

“Ik ben serieus,” zei Miep. “Als je het niet erg vindt, ga ik op zulke stomme vragen niet eens in,” zei Anders. Het was natuurlijk weer typisch zo’n ingewikkelde Anders manier om iets te zeggen, maar Miep had het idee dat ze met dit antwoord wel kon leven.

Miep zag wel erg op tegen het eerste bezoek van Aert en Dorinde. “waar praten we dan over?” vroeg ze aan Anders. “Waar praten we nou anders over?” vroeg hij. Miep vond dat geen antwoord. “Normaal weet je dat allebei de aanwezigen hun mond open doen.” Anders begreep wel dat Miep meer tegen dit bezoek dan tegen een ander bezoek opzag. ‘Het is wel vaak lekker rustig,” zei hij praktisch. “Misschien moet ik jou ook maar verbieden om je mond open te doen.” Miep keek hem vuil aan. “Ik vind het wel een prettige gedachte, dat jij ook gewoon eens je mond houdt.” Soms vond Anders zichzelf zo leuk en soms (altijd zo rond diezelfde tijd) had Miep dan zo’n vreselijke hekel aan hem.  

Nadat Miep niet echt wijzer was geworden van Anders,  besloot ze er zelf maar het beste van te maken. Ze was in ieder geval vastbesloten om zich niet de mond te laten snoeren. Zeker niet letterlijk, zoals die Dorinde wel had gedaan. Blijkbaar was het Dorindes eigen keuze, maar Miep vond het moeilijk te volgen. Het viel trouwens allemaal vreselijk mee. Aert was vriendelijk, maar wat gereserveerd en Dorinde, die blijkbaar toestemming had om gewoon mee te praten, praatte vrolijk mee. Dorinde vertelde hoe ze met Aert naar Italië was geweest en hoe mooi het was geweest in Venetië. Miep kende gelukkig geen enkel duur hotel en ze was dan ook hoegenaamd niet onder de indruk, terwijl Dorinde onverstoorbaar door ging met het vermelden in welk hotel in welke Italiaanse stad ze nu weer hadden geslapen. Daarbij had ze een voorliefde voor het met veel klemtonen uitspreken van de namen van de hotels, die in Italië merkwaardig genoeg altijd een Engelse naam hadden. Miep begon zo langzamerhand  te wensen, dat Dorinde niet had mogen praten. Het had de conversatie zeker niet minder aangenaam gemaakt. Misschien was het haar manier om met de situatie om te gaan. Ieder duur Italiaans hotel was door haar en van haar geld betaald en daar kon Aert met al het overwicht dat hij verder op deze vrouw had, niets aan veranderen. Aert vertelde van zijn kant vooral over zijn yoga-school en dat hij toch weer iedere keer met nieuwe dingen uit India terug kwam. Anders had het waarschijnlijk allemaal al een keer gehoord, want Miep kende hem inmiddels goed genoeg om te zien dat hij met open ogen zat te slapen. Miep van haar kant, hield ook haar mond, niet omdat het moest van wie dan ook, maar omdat het razend interessant was. Aan de ene kant probeerde Dorinde door misplaatste name dropping iets te zeggen en aan de andere kant was Aert inderdaad een razend boeiende man. Hij had iets; Miep had geen idee wat, maar het was er overduidelijk wel en ondanks Anders’ aanwezigheid voelde ze het wel, en dwars door haar kleren heen. Ze was eigenlijk blij dat Anders er bij was. Hij was haar anker deze avond. Miep voelde Aerts magnetisme bijna door de eettafel heen. Het was nog erger dat Aert zich ook nog bewust was van zijn aantrekkingskracht  op Miep. Terwijl Aert een aantal ademhalingoefeningen voor deed, zat Anders echt bijna te slapen, maar Miep merkte dat ze bijna ongemerkt het rustige ademhalingsritme van Aert overnam. “Als de ademhaling gelijk loopt, loopt het hart ook gelijk,” zei Aert in het algemeen, maar eigenlijk alleen tegen Miep. Ze had het idee dat Dorinde iets alerts kreeg. “Volgens mij heb je aanleg voor yoga,” zei Aert. “Waarom kom je niet een keer proefles volgen?’’ “Nou,” zei Miep. “Dat weet ik nog niet zo.”

“Denk er over na,” zei Aert. Dorinde was inmiddels klaarwakker. Anders lodderde wat rustig voor zich uit. Nu Aert had gekregen waar hij blijkbaar op uit was geweest, liet hij Dorinde met nog meer fanatisme vertellen dat Aert het allemaal van haar geld deed. Bijna verbeten volgde de naam van het ene dure hotel op het andere. Het was alleen jammer dat het publiek inmiddels allemaal vredig zijn eigen gedachten volgde. Miep kon zich echt heel veel bij een yoga les van Aert voorstellen, maar het had allemaal niet veel yoga te maken.

Het afscheid was allerhartelijkst. Anders en Miep zwaaiden Aert en Dorinde uit tot de auto om de hoek van de straat was verdwenen. Anders sloeg zijn armen om haar heen. Hij drukte haar tegen zich aan. Met dezelfde wat lodderige blok, die hij al de hele avond was, zei hij:  “Wat er ook gebeurt; jij gaat natuurlijk helemaal niet naar de yogalessen van die clown.” Anders lachte een keertje. “Onbeleerbaar die jongen, echt onbeleerbaar.”Het viel Miep op dat Anders’blik niet eens anders was geworden. “Hoe bedoel je?” vroeg Miep zo onschuldig mogelijk, maar ze voelde zich rood worden tot in haar nek. “Aert heeft radar,” zei Anders. “Dat moet ik hem dan weer toegeven. Hij weet heel goed waar  jij gevoelig voor bent. Dorinde weet dat trouwens ook. Die kreeg steeds meer de pest in.”

”Nou,” zei Miep en ze hoopte maar dat het geloofwaardig klonk. Anders lachte een beetje schamper. “En jij hebt natuurlijk helemaal niets gemerkt.” Miep bleef er bijna in. “Nou ja,” zei ze, “ik vond hem soms wel een beetje opdringerig, maar verder niet echt eigenlijk” Het was een zo doorzichtige leugen dat Anders hem volkomen negeerde. “Opdringerig,” deed hij Miep overtuigend na. Miep keek Anders schuldbewust aan. Het gemak waarmee ze ooit Rinus en Jarno had gedumpt en Henk bedrogen, ontbrak bij Anders totaal en heel soms was dat jammer. Ze voelde zich hartstikke schuldig tegenover Anders over de aantrekkingskracht die Aert op haar had met zijn gladde praatjes over verlichting en yoga met zijn India hemd aan. Aan de andere kant kon Miep, die aantrekkingskracht ook niet ontkennen. Misschien kon ze een keer bij een yoga les gaan kijken. Alleen maar uit interesse, in de yoga natuurlijk. Miep gaf Anders een kus. “Natuurlijk ga ik niet,”  zei ze, maar ze betwijfelde sterk of Anders haar geloofde.