Van Dinthen keek alleen maar moeilijk, omdat hij eigenlijk
alles best moeilijk vond wat te maken had met het besturen van een gemeente. Karremans,
die Ada ook had uitgenodigd, omdat het een slimme kerel was en zeer goed op de
hoogte van alle perikelen in en om de Polder grinnikte. “Slimme kerel,” zei
hij, nadat Ada haar verhaal had verteld. “Hoezo?” vroeg Ada, die eigenlijk meer
verontwaardiging had verwacht. “Hij vertelt zijn verhaal,” vertelde Karremans
nu weer volkomen serieus, “maar Breuer doet het slim. Hij gebruikt jou om de
burgemeester te waarschuwen hem met rust te laten.”
“Hoe bedoel je?” vroeg Ada “Breuer heeft officieel helemaal
niet gereageerd op een verhaal van de Gemeente dat hem officieel nog niet eens
bekend is. Als het vervelend uitpakt, kan hij naar jou wijzen, want hij heeft
zelf helemaal niets gezegd.” Ada voelde
zich boos, dom en misbruikt. “Ingewikkeld,” zei van Dinthen. Ada was wel erg
blij dat ze ook Karremans had uitgenodigd, die begreep tenminste waar het allemaal
echt over ging. “Wat moet ik nu doen?” vroeg Ada in het algemeen, maar
eigenlijk alleen aan Karremans. “Je mond houden,” zei deze. “Laat de
burgemeester en Breuer het lekker samen uitvechten.”
“Hoe loopt het af?” vroeg van Dinthen. “Enig idee?”
Karremans haalde zijn schouders op. “Dat weet je nooit, maar ik denk dat onze
burgemeester niet op nog meer slechte publiciteit voor onze toch al zo zwaar
getroffen gemeente zit te wachten.” Het klonk zowel logisch als vreselijk
onrechtvaardig vond Ada. “Dan wint zo’n Breuer dus,” snauwde Ada. “Ach,” zei
Karremans, “in ieder geval wint onze gemeente niet, met de complimenten van
onze vorige burgemeester en die vreselijke Kellermeister.”
“Die was toch ooit van jouw partij?” vroeg Ada tamelijk tactloos. Gelukkig kon
Karremans het hebben. “Wrijf het me maar in,” was het enige dat hij zei. Ada
haatte van Dinthens luiheid en gebrek aan discipline, maar ze begreep maar al
te goed dat hij het allemaal erg ingewikkeld vond. In de Polder was blijkbaar
niets wat het leek.
Van Dinthen was er zowaar de volgende vergadering van
fractievoorzitters een keertje wel. Ada was maar op de tweede rij tegen de muur
gaan zitten naast een blijkbaar verdwaalde ambtenaar. Hoewel ze Breuer een
bijzonder vervelende man vond, was ze toch nog steeds wel erg nieuwsgierig hoe
dit nu af zou lopen. Karremans ging er vanuit dat er gewoon helemaal niets zou
gebeuren en dat iedereen, zelfs Hendrikse met al zijn morele bezwaren, de zaak
gewoon dood zou laten bloeden. Tijdens
de vergadering werd vooral de toekomst van de Lambertusschool uitgebreid
besproken. De Gemeente zou voor een aantal bedragen garant staan en er werd
onderhandeld over de aankoop door de Gemeente van een sportveld dat ook echt
van de stichting was, die de Lambertusschool beheerde. “Waar moeten die
kinderen dan sporten,” vroeg Karremans. “De Gemeente verhuurt dat veld weer aan
de Lambertusschool,” antwoordde de burgemeester. “Mogen we het huurcontract
zien?” vroeg Karremans met een vlak gezicht. Het was duidelijk dat de
burgemeester wel wilde, maar niet kon weigeren. “Natuurlijk,” zei hij wat zuur.
“Ik zal een inkijkexemplaar klaar laten leggen.” Karremans knikte vriendelijk.
De overige fractievoorzitters keken naar het plafond, behalve van Dinthen, die
blijmoedig, maar blijkbaar ongepast instemmend knikte. “Dat wil ik ook wel
zien,” zei hij. Ada zag dat Karremans de Looze een knipoog gaf. Die glimlachte
een volle seconde en had trok zijn gezicht toen weer volledig in de plooi.
Blijkbaar had van Dinthen weer een keer iets heel doms gezegd. Met deze laatste
actie was de vergadering ten einde. Ada beet op haar tong, maar ze had meer
vertrouwen in de raad van Karremans, dan in die van Breuer en daarom hield ze
haar mond, hoeveel moeite haar dat ook kostte.
Zoals steeds meer de gewoonte werd, praatten Ada en
Karremans daarna nog even na in het cafe aan de overkant van het stadhuis. Voor
de beleefdheid hadden ze van Dinthen natuurlijk uitgenodigd, maar die kon
gelukkig niet. Opgeruimd, staat netjes, dacht Ada. “Nog een biertje?” vroeg
Karremans, “Nee dank je,” zei Ada. “Ik heb volgens mij al te veel op.”
“Valt vast wel mee,” zei Karremans, maar hij bestelde nu
toch nog alleen een biertje voor zichzelf. “Wat was nou eigenlijk het probleem
met dat sportveld?” vroeg Ada. “De Gemeente koopt dat sportveld voor de volle
waarde en verhuurt het weer voor bijna niets aan de Lambertusschool,” zei
Karremans. “En dus?” vroeg Ada. “En dus steunt de Gemeente de Lambertusschool
met geld, maar zogenaamd niet.” Het duurde even voor Ada het begreep. “Maar als
de Gemeente dat sportveld voor bijna geen geld terug verhuurt en iedereen weet
dat; waarom was het dan wel gek dat iedereen, inclusief jij, raar begon te
kijken toen van Dinthen dat contract ook in wilde zien?” vroeg Ada. “Denk je
dat de burgemeester niet weet dat dat contract op het randje is?” vroeg
Karremans. “Hij weet trouwens ook heel
goed dat ik dat weet. Als ik binnenkort iets geregeld wil hebben, kan hij zich
dit kleine incident vast nog herinneren.”
“Maar,” zei Ada, “nou weet ik nog steeds niet wat het
probleem is met het feit dat van Dinthen dat contract ook in wilde zien.” Het
werd er voor Ada allemaal niet duidelijker op. “Van Dinthen kent het spelletje
niet,” legde Karremans geduldig uit. “Je zal zien dat hij dadelijk gaat klagen
over de belachelijk lage huur, die de Lambertusschool voor de veld gaat betalen.”
Ada merkte dat ze het nog steeds niet snapte. “Maar daar ging het jou toch ook
om,” zei Ada. “Natuurlijk niet,” zei Karremans. “We kunnen de Lambertusschool
toch moeilijk failliet laten gaan. Het ging mij er alleen maar om dat de
burgemeester en zeker ook de Looze weten dat ik weet hoe het spelletje is
gespeeld. Als ik binnenkort geld wil hebben voor de voetbalclub HPB / GR 96, is het prettig dat
iedereen weet dat ik weet dat de Lambertusschool op deze manier is
ondersteund.”
“Jezus,” zei Ada, “wat ongelofelijk
ingewikkeld. Ik houd trouwens helemaal niet van voetballen.” “Jammer,” zei
Karremans. “Je vriend Breuer zit er in het bestuur.” Ada keek hem vuil aan. “Het kan trouwens
helemaal niet zoveel kwaad als je je wat meer in het verenigingsleven laat
zien,” zei Karremans nu weer serieus. “De Polder is een slangenkuil,” zei Ada.
“Welnee,” zei Karremans, “niet meer dan ergens anders.”
“Dat zei Breuer ook al,”
mokte Ada. “Een wijs man,” vulde Karremans aan. Hij nam nog een grote slok van
zijn bier.
“Trouwens,” vroeg Ada,
“hoe loopt het nu af met die affaire rond Breuer? Ik was eerlijk gezegd stom
verbaasd dat er niet op terug werd gekomen.”
“Ik denk dat er helemaal
niets gebeurd,” zei Karremans. “Sommige dingen blijven gewoon net zolang liggen
tot niemand er meer aan denkt.” “En dus laat iedereen het maar gewoon,” zei
Ada. “Na de affaires met onze vorige burgemeester en Kellermeister zit niemand
meer op gezeur te wachten, ” zei Karremans. “En Hendrikse dan?” vroeg Ada, die
niet van plan was om haar prooi zomaar los te laten. “Hendrikse heeft al
helemaal geen interesse in een echte rel,” zei Karremans. “Als ik jou was, zou
ik ophouden met Breuer. Mensen gaan zich afvragen waarom jij daar steeds mee
bezig bent.” Ada keek stuurs voor zich uit en hoopte maar dat ze niet kleurde.
“Curiosity killed the
cat,” mompelde Ada boos tegen zichzelf toen ze de kantine van HPB / GR 96
binnen stapte. Als altijd had Ada zich uitstekend voorbereid. Daar voelde ze
zich nou eenmaal veilig bij. HPB en GR 96 waren nu al weer tien jaar geleden
gefuseerd tot de belangrijkste voetbalclub van de Polder. Natuurlijk waren er
ook nog wel andere voetbalclubs, maar volgens de supporters van HPB / GR 96
waren dat ‘boeren.’ Ada geloofde het
graag, maar ook veel aanhangers van HPB / GR 96 zouden voor anderen van buiten
de Polder weleens voor ‘boeren’ door kunnen gaan. Het rookverbod voor de rest
van de horeca gold blijkbaar niet voor deze vereniging, want terwijl het blauw
van de rook zag, zag Ada de Looze, Karremans en Breuer geanimeerd met elkaar in
gesprek waren. Het viel Ada eigenlijk wel tegen van Karremans. Ze begreep best
dat Breuer en de Looze dikke vrienden waren. Ze hadden elkaar per slot van
rekening nodig voor hun bijna duistere zaken, maar Karremans deed, als het er
op aan kwam, blijkbaar gewoon met ze mee. “Kijk,” zei de Looze, “daar
hebben we onze eigen Venus van Milo.”
Ada keek de Looze een keertje geringschattend aan. De Looze lachte er
vriendelijk bij; het kon hem duidelijk niet schelen hoe Ada over hem dacht.
Karremans brak de ontstane spanning door te vragen of Ada een biertje wilde.
“Graag,” zei Ada. Ze was er nu al wel aan toe. “Jullie kennen elkaar?” vroeg de
Looze. “Ja hoor,” zei Ada bits. Breuer knikte een keertje vriendelijk en
enigszins afwezig. Hij kan het niet eens opbrengen om beleefd te zijn, dacht
Ada.
De wedstrijd tussen HPB /
GR 96 en de bezoekers uit een nog achterlijker plaatsje ontaardde al snel in
een wilde schoppartij waarbij alle voorlichting van de KNVB over geen geweld op
het veld verspilde moeite was. Gelukkig waren er geen supporters van het
bezoekende team meegekomen en beperkte het geweld zich wel tot het voetbalveld.
“Daarom haat ik voetbal nou,” zei Ada. “Het hoort er bij,” zei Karremans.
“Daarom ben ik in Rotterdam op hockey gegaan,” zei Ada. “Een stads meisje,”
stelde de Looze vast. Breuer zei niet
veel tijdens de wedstrijd. Hij leek wel mijlenver weg met zijn gedachten. Alleen toen de wedstrijd echt uit de hand leek
te lopen en de scheidsrechter echt alle gezag kwijt was, schreeuwde Breuer even
iets korts naar de aanvoerder van HPB / GR 96, dat Ada niet verstond, maar dat
blijkbaar wel erg effectief was, want het team hield nu verder toch een beetje
in. “Die man is goud voor de club,” zei Karremans. “Want?” vroeg Ada geïrriteerd. “Hij heeft er
nogal de wind onder,” zei Karremans. “De meeste spelers luisteren echt naar hem
en dat gebeurt niet vaak bij spelers van het Eerste. Die houden alleen van
zichzelf.” Ada haalde haar schouders op. Ze deed haar best om een
ongeïnteresseerde indruk te maken.
Ada stond zich maar wat te
vervelen langs de lijn. Er gebeurde weinig en het spel was eigenlijk niet om
aan te zien. De mannen stonden ongetwijfeld met elkaar weer zaken te doen waar
zij geen verstand van had of wilde hebben. Dit was zo’n moment waarop Ada zich
afvroeg waarom ze überhaupt ooit raadslid had willen worden. “En hoe is het met
jou ?” vroeg een stem aan Ada, die zich net wentelde in zelfbeklag. Ze keek opzij
en zag dat Breuer bij haar was gaan staan. “Zo,” zei ze, “verwaardig je je om
ook even met mij te spreken?” Breuer keek haar even verbaasd aan, maar keek
toen weer rustig voor zich uit. “Tong verloren?” smaalde Ada. “Nou,” zei
Breuer, “eigenlijk niet, maar vooral verbaasd.” Als hij al echt verbaasd was,
was dat in ieder geval aan zijn gezicht niet te zien. “Hoezo?” vroeg Ada. “Ik
kan je reactie niet zo goed plaatsen,” zei Breuer. Voor hem was het gesprek
blijkbaar afgelopen. Trut, dacht Ada. Als je nu niet reageert, loopt hij zo
weg. Ada probeerde koortsachtig te bedenken hoe ze zichzelf uit de situatie
moest redden, maar de feitelijke redding kwam uit onverwachte hoek. “Mag ik
weten waarom je eigenlijk zo boos op me bent?” vroeg Breuer. “Geen idee,” zei
Ada en ze haalde haar schouders op. “Je bent gewoon een lul.” Breuer schoot in
de lach. “Jammer,” zei hij. “hoezo jammer?” vroeg Ada, die zich wel haar hoofd
kon slaan. Ze stelde zich aan als een driejarig kind. “Ik vind het jammer dat
jij mij een lul vind,” zei Breuer. “Ik vind jou namelijk wel leuk.” Hij lachte
er ontwapenend bij. “O,” zei Ada, die toch maar moeilijk een glimlach kon
onderdrukken en daar weer boos was, maar nu vooral op zichzelf. “Ik stel me aan,” zei Ada en ze schoot een beetje
in de lach. “Eigenlijk wel,” zei Breuer. “Nou,” zei Ada, “je zou op zijn minst
de schijn op kunnen houden en zeggen dat het wel mee viel.”
“Dat is waar,” zei Breuer.
“Welnee, het viel allemaal best mee.” Het klonk allemaal wat ongeloofwaardig. “Lul,”
zei Ada, maar er zat dit keer geen venijn achter. “Het ligt vast aan mij,” zei
Ada, “maar ik hoop steeds dat er iemand in deze klote gemeente wel een beetje
integer is.” Breuer haalde zijn schouders op. “Zo wordt het spel nu eenmaal
gespeeld. Op zich is het trouwens toch niet erg. Aan alle belangen wordt
gedacht: de schuld van de Lambertusschool, de subsidie voor HPB en zelf ben je
ook alleen maar de dorpspolitiek in gegaan om een bouwplan te voorkomen.” “Het
is wennen,” zei Ada, “en bovendien: soms gaat het ook vreselijk fout. Kijk maar
naar jullie vorige burgemeester.”
“Ook jouw burgemeester,”
zei Breuer. “Nee hoor,” zei Ada en ze stak haar tong uit. “Toen woonde ik nog
veilig in Rotterdam.”
“Okay,”zei Breuer, die
blijkbaar geen discussies over de details wilde voeren. “Alleen is de vorige
burgemeester wel afgezet, net als dat slaafje van haar.”
“Kellermeister,” vulde Ada
aan, die inmiddels redelijk was ingeburgerd. “Precies,” zei Breuer.
“Uiteindelijk lieve kleine Ada heb je maar drie mogelijkheden.” “Ik heet geen
lieve kleine Ada,” zei Ada nijdig, die zich toch al weer kapot ergerde aan
Breuers belerende toontje. “Je hebt geen keus,” vervolgde Breuer stoïcijns zijn
eigen verhaal. “Of je stopt, of niemand neemt je serieus, of speelt het
spelletje gewoon mee en in dat geval kan je er maar beter goed in worden.”
“Gaan jullie nog mee?”
vroeg Karremans. “Wij gaan nog wat drinken?” “Nee,”zei Breuer. “Morgen nog van
alles te doen.” Ada knikte eveneens ontkennend. Karremans was een aardige kerel,
maar hij dronk te veel en werd dan altijd een beetje aanhalig. “Waarom gaan die
mannen eigenlijk met jou om?” vroeg Ada. “Ze lijken me allebei nou niet heel
erg spiritueel ingesteld.” “Natuurlijk niet,” zei Breuer, “maar de een probeert
mij altijd zijn incourante panden te slijten en de ander is blij dat ik HPB
sponsor.”
“Echte vrienden,” zei Ada.
“Inderdaad,” beaamde Breuer, “echte vrienden.”
“Wat zijn trouwens jouw plannen voor vanavond?” vroeg
Breuer. Krijgen we nou? dacht Ada. Hij ontdooit zomaar een beetje. “Eigenlijk
geen,” zei ze. “Ik zou eerst met een vriendin naar de film gaan, maar die is
ziek.” “Ik heb boeuf gemaakt,” zei Breuer. “Bluf,” vroeg Ada, die zich al
afvroeg waar dit gesprek naar toe ging. “Boeuf,” verbeterde Breuer haar. “Boeuf
Bourguignon,” zei Breuer. “Oh,” zei Ada, “ik dacht al.”
“Maar,” zei Breuer, “als altijd heb ik weer veel te veel
gemaakt.” “Je bedoelt,” zei Ada, “dat ik
je mag helpen de restjes op te eten.” Ze vond zichzelf vreselijk gevat. “Nou,
eigenlijk,” zei Breuer, “zoek ik meer iemand voor de afwas.”
“Heb je er rijst of aardappelen bij?” vroeg Ada. “Ach,” zei
Breuer, “als het daar van afhangt, pas ik me wel aan.”